ECLI:NL:GHSHE:2019:3745

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
200.223.845_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en moeder met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een omgangsregeling tussen de grootouders en hun kleinkind, waarbij de moeder van het kind zich verzet tegen contact. De grootouders, verzoekers in principaal appel, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2017 aangevochten, waarin hun verzoek om omgang met hun kleinkind was afgewezen. De moeder, verweerster in principaal appel, heeft in incidenteel appel verzocht om de grootouders niet ontvankelijk te verklaren in hun verzoek. Het hof heeft in een eerdere beschikking van 5 juli 2018 bepaald dat de grootouders en het kleinkind gerechtigd zijn tot contact, maar dat dit contact onder begeleiding van de Stichting Combinatie Jeugdzorg moet plaatsvinden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 augustus 2019 is de situatie verder besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij niet wil meewerken aan het omgangstraject, omdat dit haar psychisch welzijn zou schaden en zij zich zorgen maakt over de veiligheid van het kind. De raad voor de Kinderbescherming heeft ook zijn zorgen geuit over de situatie en de mogelijkheid van contact tussen de grootouders en het kleinkind. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en haar partner vijandig staan tegenover de grootouders, wat de mogelijkheid van een onbelast contact bemoeilijkt.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat het belang van het kind voorop staat, maar dat de huidige omstandigheden, waaronder de psychische toestand van de moeder en de gezondheid van het kind, maken dat contact tussen de grootouders en het kleinkind op dit moment niet mogelijk is. Het hof heeft het hoger beroep van de grootouders afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 oktober 2019
Zaaknummer: 200.223.845/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/306234 / FA RK 16-1513.2
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootmoeder]en
[de grootvader],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in principaal appel,
verweerders in incidenteel appel,
hierna te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. J.J.E. van Berlo,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 5 juli 2018

Bij die beschikking heeft het hof het verzoek van de moeder in incidenteel appel (om de grootouders in hun omgangsverzoek alsnog niet ontvankelijk te verklaren) afgewezen. Het hof heeft voorts bepaald dat de grootouders en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar in het kader van het traject Begeleide Omgangsregeling (BOR) van Stichting Combinatie Jeugdzorg te [plaats] (hierna: de Combinatie) teneinde zo mogelijk ook te komen tot onbegeleide omgang, waarbij het traject BOR niet eerder zal aanvangen dan in januari 2019. Verder heeft het hof bepaald dat de Stichting Combinatie Jeugdzorg de vorm, frequentie en duur van de omgang nader zal vaststellen en over het verloop van de omgang uiterlijk op 9 mei 2019 schriftelijk aan het hof zal rapporteren. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot 9 mei 2019 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de grootouders, bijgestaan door mr. K.G.L. Bovens, kantoorgenote van mr. Van Berlo;
-de moeder, bijgestaan door mr. Slaats;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de heer [stiefvader] , stiefvader van [minderjarige] .
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de advocaat van de grootouders d.d. 26 september 2018;
- de brief van de Combinatie d.d. 17 april 2019, met als bijlage de brief van mevrouw drs. [klinisch psycholoog/specialist] , klinisch psycholoog/specialist, d.d. 11 april 2019;
- de brief van de advocaat van de grootouders d.d. 15 mei 2019;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 16 mei 2019.

7.De verdere beoordeling in het principale appel

7.1.
In voormelde brief schrijft drs. [klinisch psycholoog/specialist] , samengevat, het volgende.
De moeder is sinds oktober 2015 in behandeling bij [GGZ] . [klinisch psycholoog/specialist] is behandelaar sinds januari 2018. Er vindt traumabehandeling plaats. De moeder zet grote stappen op weg naar herstel. Echter is er vanuit haar jeugd zoveel traumatisch materiaal, mede gekoppeld aan haar moeder en stiefvader, dat de verwachting is dat de behandeling nog geruime tijd zal duren. Voor de moeder is het contact met de grootouders vanuit haar traumatisering een trigger, die zorgt voor extra stress, wat haar draaglast vergroot, terwijl zij het maximum van haar draagkracht al inzet in de zorg voor haar kinderen, die gezondheidsproblemen hebben, en haar eigen behandeling. Meer (al dan niet daadwerkelijk) contact met de grootouders of prikkels vanuit de grootouders (bijvoorbeeld bij een omgangsregeling) kunnen de balans van de moeder in gevaar brengen, hetgeen naar verwachting contraproductief is voor haar behandeling, welzijn en draagkracht. De moeder maakt een gezonde afweging in haar beslissing om, voor haar eigen welzijn en vanwege zorgen over de veiligheid van [minderjarige] tijdens omgang met de grootmoeder, niet mee te werken aan een eventuele omgangsregeling.
7.2.
Uit voormeld schrijven van de Combinatie van 17 april 2019 blijkt, samengevat, het volgende.
De moeder is stellig in het feit dat zij niet wil meewerken aan het traject bij het omgangshuis en zij blijft bij dit standpunt. Voor de Combinatie is het niet mogelijk uitvoering te geven aan het traject bij het omgangshuis. De grootouders zijn erg teleurgesteld over de situatie.
7.3.
De grootouders voeren in voormeld schrijven van 15 mei 2019 en ter zitting van 20 augustus 2019, samengevat, het volgende aan.
De Combinatie baseert haar conclusie dat het omgangstraject niet van de grond is gekomen enkel op het standpunt van de moeder, terwijl de raad en het hof hebben aangegeven dat de onwelwillendheid van de moeder geen contra-indicatie mag opleveren ten aanzien van het contactherstel tussen de grootouders en [minderjarige] . De moeder blijft haar belang voorop stellen en aan het belang van [minderjarige] wordt voorbij gegaan. De verklaring van drs. [klinisch psycholoog/specialist] is onvoldoende om het contactherstel niet te bewerkstelligen. Uit niets blijkt wat er is gedaan om de moeder te ondersteunen of wat er verder is ondernomen om te komen tot contactherstel.
Voorheen gaf de moeder aan dat zij het traject er niet bij kon hebben vanwege haar eigen herstel, maar nu haar therapie niet meer aan het traject in de weg staat gaat het ineens ook om de veiligheid van [minderjarige] . De grootouders betwisten dat de veiligheid van [minderjarige] bij hen in het geding is. Daarbij biedt contactherstel via het omgangshuis voldoende waarborgen.
De grootouders willen dat het traject bij de Combinatie opnieuw wordt opgestart. Zij zijn er overigens niet op uit dat er dwangmaatregelen worden opgelegd om de moeder ertoe te bewegen haar medewerking te verlenen.
7.4.
De moeder voert in voormeld schrijven en ter zitting van 20 augustus 2019, samengevat, het volgende aan.
De moeder is niet in staat het traject bij het omgangshuis aan te gaan, niet alleen vanwege haar eigen toestand en de fase waarin haar therapie zich bevindt, maar ook vanwege haar zorgen om de veiligheid van [minderjarige] . Het contact tussen de grootouders en [minderjarige] heeft de moeder destijds gestopt omdat het voor [minderjarige] bij de grootouders niet veilig was.
Een mogelijk contact tussen de grootouders en [minderjarige] triggert het trauma dat de moeder in haar jeugd bij de grootouders heeft ervaren. In het gezin zou voor [minderjarige] aldus ook geen ruimte bestaan om over het contact met de grootouders te praten. De moeder wordt in beslag genomen door haar eigen psychisch herstelproces en door de zorgen rondom [minderjarige] en [naam] , die beide chronische gezondheidsklachten hebben. De diabetes van [minderjarige] is complexer geworden en mogelijk moet zij zelfs geopereerd worden.
7.5.
De raad brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren.
De raad is nog altijd van mening dat er contact tussen de grootouders en [minderjarige] zou moeten plaatsvinden. De moeder lijkt echter niet in staat om ruimte te maken voor omgang tussen de grootouders en [minderjarige] . Uit de visie van de moeder en de stiefvader blijkt dat [minderjarige] op geen enkele manier onbelast contact met de grootouders kan hebben. Voor [minderjarige] is belast contact te problematisch. Dat er voor haar geen nieuwe spanningen ontstaan is belangrijker dan haar contact met de grootouders. Daarbij vormt de diabetes van [minderjarige] een complicerende factor. Hierdoor is er al veel gaande rondom [minderjarige] . De raad ziet op dit moment geen mogelijkheden voor contact.
7.6.
Het hof is - evenals de raad - nog steeds van oordeel dat [minderjarige] er belang bij heeft dat zij onbelast contact krijgt met haar grootouders. Ook is het hof van oordeel dat de moeder aan zulk contact zou moeten meewerken. Uit de overgelegde stukken en het besprokene op de zitting is echter gebleken dat bij de moeder nog steeds geen enkele ruimte bestaat voor het meewerken aan contact tussen [minderjarige] en de grootouders. De moeder - en ook haar huidige partner - gunt de grootouders het contact met [minderjarige] blijkbaar in het geheel niet. Op de laatste zitting hebben de moeder en haar partner zich in woord en gebaar bijzonder laatdunkend en vijandig tegenover de grootouders uitgelaten en toen grootmoeder even het woord kreeg, hebben zij de zittingszaal demonstratief verlaten, onder het uiten van verwensingen richting de grootouders.
De onwil en vijandigheid bij de moeder en het feit dat zij door haar behandelend psycholoog in haar keuzes omtrent deze omgangskwestie wordt gesteund, maken op dit moment dat contact tussen [minderjarige] en haar grootouders alleen in een gedwongen kader zou kunnen plaatsvinden. Alle omstandigheden (ook de gezondheidstoestand van [minderjarige] ) in aanmerking genomen, acht het hof de effecten van een dergelijk gedwongen contact voor [minderjarige] te belastend en in strijd met haar zwaarwegende belangen. Het hof betreurt deze stand van zaken bijzonder, maar op dit moment moet toch de slotsom zijn dat het hoger beroep van de grootouders wordt afgewezen.
7.7.
Gelet op de aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal appel:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte;
op het principaal en het incidenteel appel:
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.