ECLI:NL:GHSHE:2019:3715

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
20-002903-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake rijden onder invloed van amfetamine en GHB

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van amfetamine en GHB. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. De verdachte werd schuldig bevonden aan het rijden onder invloed op 10 juni 2018, waarbij het gehalte aan amfetamine en GHB in zijn bloed de wettelijke grenswaarden overschreed. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend, wat de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Het hof heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en een rijontzegging van 12 maanden. Daarnaast zijn vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen beoordeeld. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke rijontzegging werd gelast, terwijl andere vorderingen werden afgewezen. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002903-18
Uitspraak : 30 september 2019
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 september 2018 met parketnummer 01-152471-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummers 03-031177-17, 96-074264-14 en 03-700390-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 96-074264-14. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof deze vordering dient af te wijzen.
De verdediging heeft het hof ten aanzien van de straftoemeting verzocht om de duur van de door de rechtbank deels voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 100 uren te verhogen en de duur van de door de rechtbank opgelegde rijontzegging van 6 maanden te matigen. Met betrekking tot de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling heeft de verdediging het hof verzocht om de vorderingen onder parketnummers 96-074264-14 en 03-700390-16 af te wijzen en ten aanzien van de vordering met parketnummer 03-031177-17 de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling te verlengen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder 1 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 10 juni 2018 te Lierop, gemeente Someren, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten 4-hydroxyboterzuur (GHB), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof 590 microgram amfetamine per liter bloed en/of 54 milligram 4-hydroxyboterzuur (GHB) per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde(n).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2018 te Lierop, gemeente Someren, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, in combinatie met een andere van deze aangewezen stoffen, te weten 4-hydroxyboterzuur (GHB), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed 590 microgram amfetamine per liter bloed en 54 milligram 4-hydroxyboterzuur (GHB) per liter bloed bedroeg.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van amfetamine en GHB. Daarbij was sprake van hoeveelheden die ruim tienmaal de grenswaarden overstegen. Door zijn handelwijze heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Het hof is derhalve van oordeel dat niet kan worden volstaan met de hoogte van de door de politierechter opgelegde straffen, waarvan de advocaat-generaal bevestiging heeft gevorderd, en evenmin met hetgeen door de verdediging is verzocht.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en – mede ter bescherming van de verkeersveiligheid – een rijontzegging voor de duur van 12 maanden passend en geboden is. Hierbij heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de volgende omstandigheden:
 dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2019, eerder ter zake van het overtreden van zowel de Wegenverkeerswet 1994 als de Opiumwet onherroepelijk is veroordeeld;
 dat uit voornoemd Uittreksel volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
 dat verdachte reeds meermalen (al dan niet voorwaardelijk) de rijbevoegdheid is ontzegd en het hof thans een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden noodzakelijk acht om verdachte de onjuistheid van het bewezen verklaarde te doen inzien;
 het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van verdachte bij behoud van het rijbewijs.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van de bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Onder parketnummer 03-031177-17
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 12 maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juli 2017 onder parketnummer 03-031177-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van deze vordering tot tenuitvoerlegging – met de politierechter en de advocaat-generaal, maar anders dan de verdediging – van oordeel dat, nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde rijontzegging voor de duur van 12 maanden dient te worden gelast.
Onder parketnummer 96-074264-14
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 9 maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 28 januari 2016 onder parketnummer 96-074264-14.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat de politierechter, bij vonnis waarvan beroep, het openbaar ministerie terecht in deze vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de strafzaak destijds nog niet onherroepelijk was.
Inmiddels, te weten op 10 mei 2019, is verdachte in die strafzaak wel onherroepelijk veroordeeld. Echter, het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft verdachte in hoger beroep, bij arrest met parketnummer 20-002892-18, veroordeeld tot een deels voorwaardelijke geldboete. Van de in eerste aanleg voorwaardelijk opgelegde rijontzegging voor de duur van 9 maanden is derhalve geen sprake meer, zodat de tenuitvoerlegging daarvan niet gelast kan worden. Tenuitvoerlegging van de in hoger beroep deels voorwaardelijk opgelegde geldboete heeft de advocaat-generaal in hoger beroep niet gevorderd.
Het hof is derhalve van oordeel dat het openbaar ministerie in de vordering met parketnummer 96-074264-14 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Onder parketnummer 03-700390-16
De officier van justitie heeft ten slotte de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof – met de politierechter, de advocaat-generaal en de raadsman – de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf thans niet opportuun. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor het overige, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 12 juli 2017, parketnummer 03-031177-17, te weten van: ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 96-074264-14.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Oost-Brabant van 8 augustus 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 21 oktober 2016, onder parketnummer 03-700390-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 30 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Stapert en mr. Van der Laan zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.