In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 21 maart 2016 was vrijgesproken van twee feiten, maar was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte, geboren in 1966, had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij het hof zich beperkte tot de beoordeling van dit feit. Het hof heeft het beroep op integrale vrijspraak verworpen en de bewijsmiddelen van de rechtbank aangevuld en aangepast. De verdediging had verzocht om een kortere pleegperiode en een lichtere straf, maar het hof oordeelde dat de bewezenverklaring van het feit niet in twijfel kon worden getrokken. Het hof heeft de strafoplegging herzien en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 230 uren, subsidiair 115 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Daarnaast is er een taakstraf van 10 uren opgelegd voor het voorhanden hebben van een gasdrukpistool. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de kwalificatie en strafoplegging, maar bevestigd voor het overige.