ECLI:NL:GHSHE:2019:3671

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
20-000649-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en TBS voor gewelddadige woningoverval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige woningoverval op 15 september 2015 in Tilburg, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 5], dodelijk werd verwond. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van gekwalificeerde doodslag, maar had hem wel veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf voor andere feiten, waaronder diefstal met geweld. In hoger beroep heeft het hof de vrijspraak van de doodslag vernietigd en de verdachte veroordeeld voor zowel de subsidiaire tenlastelegging van diefstal met geweld als de doodslag. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, met vuurwapens de woning van het slachtoffer binnendrongen, waarbij geweld werd gebruikt en het slachtoffer werd gedwongen tot afgifte van geld en sieraden. Tijdens de overval werd het slachtoffer dodelijk getroffen door een schot uit het vuurwapen van de verdachte. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 5 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien het recidivegevaar en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, met schadevergoedingen voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000649-17
Uitspraak : 8 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 februari 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-821244-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten – kort gezegd – gekwalificeerde doodslag, al dan niet in vereniging met een ander gepleegd.
De rechtbank heeft bewezen verklaard:
  • het onder parketnummer 02-800647-15 onder 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten – kort gezegd – de eendaadse samenloop van diefstal met geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd door twee personen, terwijl het feit de dood tot gevolg heeft, en afpersing meermalen gepleegd, gepleegd door twee personen, terwijl het feit de dood tot gevolg heeft;
  • het onder parketnummer 02-800647-15 onder 2 ten laste gelegde, te weten – kort gezegd – afpersing meermalen gepleegd, gepleegd door twee personen;
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslissingen genomen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] : de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zijn deels toegewezen, de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] is geheel toegewezen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder 1 subsidiair (in eendaadse samenloop), met dien verstande dat in plaats van “verdovende middelen” bewezen zal worden verklaard “in elk geval enig goed”, er één sieraad bewezen zal worden verklaard bij – kort gezegd – de diefstal met geweld in vereniging gepleegd, terwijl het feit de dood tot gevolg heeft, en partieel vrijspraak dient te volgen van “een hoeveelheid geld”;
 zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder 2;
  • verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest;
  • aan verdachte tevens zal opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS), met verpleging van overheidswege;
  • het inbeslaggenomen geld, de usb-stick en het paar schoenen zal teruggeven aan verdachte;
  • de inbeslaggenomen pinpas zal bewaren ten behoeve van de rechthebbende;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade en voor wat betreft de gevorderde materiële schade;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] geheel en hoofdelijk zal toewijzen, zijnde een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 50,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële en immateriële schade;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 16,80 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade.
Namens verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken, omdat verdachte geen (klassiek) opzet heeft gehad om het slachtoffer te doden en voorts omdat de doodslag niet werd gepleegd met het oogmerk om het strafbare feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Voor het overige is namens verdachte met betrekking tot de bewezenverklaring door de rechtbank van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van de op te leggen sanctie(s) is primair bepleit dat aan verdachte niet de TBS-maatregel met verpleging zal worden opgelegd. Subsidiair is bepleit, in het geval het hof wel mocht overgaan tot oplegging van de TBS-maatregel met verpleging, dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren zal worden gematigd naar een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging bepleit dat het hof bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoedingen rekening zal houden met de bij verdachte bestaande betalingsonmacht en dat de gevorderde bedragen naar redelijkheid worden verlaagd.
Voor wat betreft de beslissing(en) op het beslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging in de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg op de voet van artikel 314a Sv - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 5] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/door de borststreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 5] , te schieten en/of af te vuren, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van (enig) strafba(a)r(e) feit(en), te weten diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging gepleegd op 15 september 2015 te Tilburg, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat/die feit(en) voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat/die feit(en) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of sieraden en/of een taser en/of verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
-een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend voorwerp(en), op voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben gericht en/of gehouden en/of hierbij meermalen heeft/hebben gezegd: "Ik wil jullie geld en sieraden" en/of "Dit is een overval, blijf rustig zitten, wij doen de rest.", althans woorden van gelijke strekking, en/of
-de handen van voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben vastgebonden met duct tape en/of
-die [slachtoffer 5] heeft/hebben geschopt en/of (met een vuurwapen, althans een hard en/of zwaar voorwerp) heeft/hebben geslagen, en/of
- met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/door de borststreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 5] , heeft/hebben geschoten en/of afgevuurd,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 5] is overleden;
en/of
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of sieraden en/of een taser en/of verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
-een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend voorwerp(en), op voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben gericht en/of gehouden en/of hierbij meermalen heeft/hebben gezegd: "Ik wil jullie geld en sieraden" en/of "Dit is een overval, blijf rustig zitten, wij doen de rest.", althans woorden van gelijke strekking, en/of
-de handen van voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben vastgebonden met duct tape en/of
-die [slachtoffer 5] heeft/hebben geschopt en/of (met een vuurwapen, althans een hard en/of zwaar voorwerp) heeft/hebben geslagen, en/of
- met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/door de borststreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer 5] , heeft/hebben geschoten en/of afgevuurd,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 5] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 1] ) heeft/hebben weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gehouden en/of hierbij meermalen heeft/hebben gezegd: "Ik wil jullie geld en sieraden" en/of "Dit is een overval, blijf rustig zitten, wij doen de rest.", althans woorden van gelijke strekking, en/of
-de handen van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met duct tape;
en/of
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk gewelddadig en/of dreigend,
-een of meer vuurwapen(s), althans op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gehouden en/of hierbij meermalen heeft/hebben gezegd: "Ik wil jullie geld en sieraden" en/of "Dit is een overval, blijf rustig zitten, wij doen de rest.", althans woorden van gelijke strekking, en/of
-de handen van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met duct tape;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof acht, met de advocaat-generaal en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde (kort gezegd: gekwalificeerde doodslag, al dan niet in vereniging gepleegd) heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op 15 september 2015 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sieraad en een taser en enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 5] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
-een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben gericht en/of gehouden en/of hierbij heeft/hebben gezegd: "Ik wil jullie geld en sieraden" en "Dit is een overval, blijf rustig zitten, wij doen de rest" en
-de handen van voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben vastgebonden met duct tape en
-die [slachtoffer 5] heeft/hebben geschopt en met een vuurwapen heeft/hebben geslagen, en
-met een vuurwapen een kogel in de borststreek van die [slachtoffer 5] heeft/hebben geschoten
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 5] is overleden;
en
hij op 15 september 2015 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 5] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk gewelddadig en dreigend,
-een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben gericht en gehouden en hierbij heeft/hebben gezegd: "Ik wil jullie geld en sieraden" en "Dit is een overval, blijf rustig zitten, wij doen de rest", en
-de handen van voornoemde [slachtoffer 5] heeft/hebben vastgebonden met duct tape en
-die [slachtoffer 5] heeft/hebben geschopt en met een vuurwapen heeft/hebben geslagen, en
-met een vuurwapen een kogel in de borststreek van die [slachtoffer 5] , heeft/hebben geschoten,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 5] is overleden;
2.
hij op 15 september 2015 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 4] of [slachtoffer 1] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk gewelddadig en dreigend,
-een vuurwapen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en gehouden en hierbij heeft/hebben gezegd: "Ik wil jullie geld en sieraden" en "Dit is een overval, blijf rustig zitten, wij doen de rest", althans woorden van gelijke strekking, en
-de handen van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met duct tape.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Overwegingen hof
Uit het dossier Beaconsfield blijken de volgende feiten en omstandigheden.
Op dinsdag 15 september 2015 hebben [verdachte] en [medeverdachte] zich begeven naar de woning aan de [adres 1] te Tilburg, waar vervolgens het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden.
Daar is het volgende aan voorafgegaan.
[verdachte] en [medeverdachte] kennen elkaar omdat zij in het verleden samen in een jeugdinrichting hebben gezeten. Op 9 september 2015 was [medeverdachte] in het kader van een ander onderzoek aangehouden. In het kader van dat onderzoek is zijn telefoon inbeslaggenomen en onderzocht. Voorts zijn in het kader van dat andere onderzoek telefoontaps gaan lopen en is onder een Mercedes, met [kenteken] , een peilbaken geplaatst.
Uit het onderzoek aan de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte] is gebleken dat op de avond van maandag 7 september 2015 [verdachte] aan [medeverdachte] berichten heeft doorgestuurd, die hij had ontvangen over de bewoner van de woning aan de [adres 1] te Tilburg, het latere slachtoffer [slachtoffer 5] (hierna te noemen: het slachtoffer). De informatie hield in dat het slachtoffer geld had, zeker 150 gram aan goud, en weed in een grote kast. De sleutel van de kast had het slachtoffer in zijn borstzak. Daaropvolgend worden er die avond vele berichten gewisseld tussen [verdachte] en [medeverdachte] . [verdachte] heeft aan [medeverdachte] laten weten dat hij de tip pas had gekregen. In die nadere berichten is onder meer gesproken over wapens en is gezegd dat het slachtoffer een taser had. Ook is een foto gedeeld van een huizenblok, waarvan uit later onderzoek door de politie is gebleken dat dit een huizenblok betreft aan de [adres 1] te Tilburg. Ook is door [verdachte] gezegd dat “die ding pas in weekend is”, maar dat hij “alvast uitlegde hoe en wat”.
[verdachte] zat op dat moment gedetineerd in De Hartelborgt in Spijkenisse, maar mocht op bepaalde dagen wel met onbegeleid verlof, om naar school te gaan, te werken en sociaal verlof door te brengen bij zijn vriendin in Rotterdam. Aan dit verlof waren strakke voorwaarden verbonden, waaronder het altijd telefonisch bereikbaar moeten zijn, het niet mogen afwijken van het verlofplan en het niet mogen afspreken met andere personen dan toegestaan in het verlofplan.
Op woensdag 9 september 2015 is door de broer van de vriendin van [verdachte] een auto, een Toyota Corolla, gehuurd, voor de periode van 12 september 2015, 13.00 uur, tot en met 13 september 2015, 20.00 uur. Met gebruikmaking van de bankpas van zijn zoontje heeft [verdachte] de huur van die auto betaald.
Op zaterdag 12 september 2015 had [verdachte] onbegeleid verlof van 14.00 uur tot 22.00 uur. Hij zou sociaal verlof moeten doorbrengen bij zijn vriendin in Rotterdam. In plaats daarvan is [verdachte] samen met [medeverdachte] met voornoemde gehuurde auto naar Tilburg gereden, met de bedoeling om naar de woning van het slachtoffer te gaan, aan de [adres 1] te Tilburg. Zij hebben zich toen echter vergist en aangebeld bij een woning aan de [adres 2] te Tilburg, een zijstraat van de [adres 1] . Daarna zijn zij onverrichter zake teruggegaan.
Een dag later, zondag 13 september 2015, hebben [verdachte] en [medeverdachte] een tweede poging ondernomen om naar de woning van het slachtoffer te gaan, wederom met gebruikmaking van de eerder door de broer van de vriendin van [verdachte] gehuurde auto. Ook die dag had [verdachte] sociaal onbegeleid verlof van 14.00 uur tot 22.00 uur om bij zijn vriendin in Rotterdam te verblijven. Kort voor het vertrek richting Tilburg hebben [verdachte] en [medeverdachte] telefonisch contact met elkaar gehad, waarin is gesproken, cryptisch, over één of meer wapens. Vervolgens zijn zij richting Tilburg vertrokken. Het is in verband met autopech niet gelukt om die dag Tilburg te bereiken. In een vervolgens op die dag door [verdachte] gevoerd telefoongesprek komt terug dat hij “zat te denken aan dinsdag”.
Op dinsdag 15 september 2015 had [verdachte] wederom onbegeleid verlof, van 05.30 uur tot 14.00 uur, eerst om te werken bij [bedrijf] te Krimpen aan den IJssel en aansluitend van 14.00 uur tot 22.00 uur sociaal verlof bij zijn vriendin in Rotterdam.
[verdachte] werd na afloop van zijn werk opgehaald en opnieuw is men op weg gegaan naar de woning van het slachtoffer. Dit keer werd gebruik gemaakt van de Mercedes, met [kenteken] , waaronder in het kader van een ander onderzoek, zoals hiervoor is vermeld, een peilbaken was geplaatst. Daardoor zijn de bewegingen van het voertuig vastgelegd. De auto stond op dat moment op naam van [persoon 1] . Hij was die dag ook de bestuurder van de Mercedes. Eerder, van 27 augustus 2015 tot 7 september 2015, stond de Mercedes op naam van [medeverdachte] . Aangekomen in Tilburg is onder meer contact geweest met een schoonzoon van het slachtoffer, [persoon 2] . Hij heeft toen ook in de Mercedes gezeten en de woning van het slachtoffer aangewezen. Op enig moment heeft [persoon 2] de Mercedes weer verlaten. Vervolgens heeft [persoon 1] de auto geparkeerd en zijn [verdachte] en [medeverdachte] , allebei bewapend, naar de woning van het slachtoffer gegaan.
Er is door [verdachte] en [medeverdachte] aangebeld bij de woning van het slachtoffer [slachtoffer 5] , een 48-jarige man. Hij opende de deur en vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte] zich met geweld de toegang verschaft tot de woning van het slachtoffer, waarbij ook geweld is gepleegd tegen het slachtoffer. [verdachte] en [medeverdachte] hadden elk een vuurwapen in hun hand. In de woonkamer bleken zich nog vier mannen te bevinden, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] . Er is in de woning gedreigd met wapens en met woorden, onder meer: “Ik wil jullie geld en sieraden" en "Dit is een overval, blijf rustig zitten, wij doen de rest.” Het slachtoffer [slachtoffer 5] heeft vervolgens meerdere ringen en kettingen afgegeven aan [verdachte] . De langste, dunste, ketting werd door [verdachte] van de hals van het slachtoffer [slachtoffer 5] afgerukt. [verdachte] heeft de sieraden in zijn jaszak gedaan. Er is aan het slachtoffer [slachtoffer 5] ook gevraagd naar een taser. Er is gezocht in de woning door [verdachte] en [medeverdachte] naar de spullen waarover [verdachte] de tip had gekregen, dat het slachtoffer [slachtoffer 5] daarover zou beschikken.
Aan de andere vier mannen in de woonkamer is gevraagd om geld en sieraden af te staan. Op [slachtoffer 1] werd een pistool gericht op zijn borst. [slachtoffer 1] heeft toen zijn horloge van zijn pols gehaald en op de salontafel gelegd. [slachtoffer 4] had gezien dat beide verdachten een pistool hadden. Toen er gevraagd werd spullen af te geven heeft hij dat gedaan. Hij had nog 50 euro over van zijn leefgeld en onder meer dat heeft hij op tafel gelegd. Hij was bang dat hij anders gefouilleerd zou worden en door zijn hoofd geschoten zou gaan worden. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben niets afgegeven. Wel zijn zij bedreigd met woorden en vuurwapens.
In de woning zijn [slachtoffer 5] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ook getapet. De tape kwam uit de rugtas die [medeverdachte] bij zich had. [slachtoffer 4] is niet getapet, omdat de tape op was.
[medeverdachte] is op enig moment alleen naar boven gegaan, op zoek naar spullen, maar kwam snel weer terug. Het slachtoffer [slachtoffer 5] had sleutels van de trapkast/kelderkast in zijn kleding en die sleutels zijn hem ontfutseld. De deur van die kast is vervolgens geopend en daaruit zijn pakketjes gepakt, die in de rugzak zijn gestopt die [medeverdachte] bij zich had. Bij het verlaten van de woning is die rugzak met inhoud meegenomen
[verdachte] is hierna samen met het slachtoffer [slachtoffer 5] naar boven gegaan. De armen van [slachtoffer 5] waren bij zijn polsen op de rug getapet. [slachtoffer 5] liep de trap op, gevolgd door [verdachte] met een doorgeladen vuurwapen. Daarna hoorden de mannen die in de woonkamer zaten geluiden, komende vanaf de bovenverdieping, zeer kort daarna gevolgd door een schot. Daarna was het stil. Kort daarna is [verdachte] naar beneden gekomen en hebben hij en [medeverdachte] onder medeneming van de bewezen verklaarde goederen de woning verlaten.
[slachtoffer 3] is vervolgens als eerste naar boven gegaan, samen met [slachtoffer 4] , waar ze [slachtoffer 5] liggend op de grond in de achterkamer aantroffen. Hij lag met zijn handen voor zich, op zijn linkerzij. De handen van [slachtoffer 5] waren niet meer vastgebonden met tape. Alleen zijn rechterpols was nog omwikkeld met tape.
Het slachtoffer [slachtoffer 5] bleek dodelijk getroffen te zijn door een schot uit het vuurwapen van [verdachte] . Ambulancepersoneel en de politie zijn ter plaatse gekomen. Er is door de politie onderzoek in de woning verricht.
Er is sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer 5] en daaruit bleek dat er sprake was van een inschotverwonding links zijwaarts aan de borstkast, eindigend in een kogel die werd gelokaliseerd ter hoogte van de rechterlies. In het schotkanaal waren diverse vitale organen en grote bloedvaten geraakt. Er was veel bloed verloren. De dood is ingetreden door massaal bloedverlies en daardoor opgelopen weefselschade. Op het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 5] zijn bij leven opgelopen huidletsels aangetroffen. De letsels zijn opgelopen als gevolg van uitwendig inwerkend stomp botsend geweld, met daarbij onderhuidse bloeduitstortingen. De letsels kunnen zijn ontstaan door het meermalen slaan met een voorwerp of door vallen, stoten. De letsels aan het hoofd zijn niet van betekenis geweest voor het intreden van de dood.
Bij het door de politie verrichte onderzoek in de woning van het slachtoffer [slachtoffer 5] is onder meer op de bovenverdieping van de woning op een kamerdeur op de overloopzijde een dactyloscopisch spoor veiliggesteld. Dit spoor is vervolgens geïndividualiseerd op de afdruk van de rechter handpalm van [verdachte] .
In de woonkamer werd naast de rechterachterpoot van de salontafel een stuk duct tape veiliggesteld. Er is DNA-onderzoek verricht aan dit stuk tape. Aan de kleefzijde van dat stuk tape werd een enkelvoudig DNA-profiel aangetroffen van [medeverdachte] , met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.
Op dinsdag 22 september 2015 zijn [verdachte] en [medeverdachte] aangehouden en zijn er doorzoekingen verricht. Bij de doorzoeking in een slaapkamer van de woning van de toenmalige vriendin van [medeverdachte] is in een tas onder meer een pistool, met daarbij een patroonhouder en een aantal patronen aangetroffen.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben hun betrokkenheid bij het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde bekend. [verdachte] heeft bij de politie onder meer verklaard dat het pistool dat hij bij zich had in een schermutseling met het slachtoffer [slachtoffer 5] is afgegaan. Die verklaring heeft hij herhaald ten overstaan van de rechtbank en het hof.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.

Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2:

  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, zoals opgenomen in het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 30 januari 2017 en 31 januari 2017;
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, afgelegd d.d. 18 september 2019;
  • het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 oktober 2015 van verdachte, pagina’s 79-99;
  • het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 september 2015 van [slachtoffer 4] , pagina’s 447-454;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 oktober 2015 van [slachtoffer 4] , pagina’s 455-456;
  • het proces-verbaal van verhoor d.d. 16 september 2015 van [slachtoffer 3] , pagina’s 367-371;
  • het proces-verbaal van verhoor d.d. 16 september 2015 van [slachtoffer 3] , pagina’s 372-380;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 oktober 2015 van [slachtoffer 3] , pagina’s 383-384;
  • het proces-verbaal van verhoor d.d. 16 september 2015 van [slachtoffer 1] , pagina’s 410-417;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 oktober 2015 van [slachtoffer 1] , pagina’s 418-419;
  • het proces-verbaal van verhoor d.d. 16 september 2015 van [slachtoffer 2] , pagina’s 467-475;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 oktober 2015 van [slachtoffer 2] , pagina’s 476-477;
  • het proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 3 februari 2016 van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , bijlage 2.2, pagina’s 27-51 van het afzonderlijk opgemaakte Forensisch dossier;
  • het rapport d.d. 11 december 2015 van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Tilburg op 15 juni 2015, opgemaakt door L.H.J. Aerts, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, bijlage 13.6, pagina’s 251-255 van het afzonderlijk opgemaakte Forensisch dossier, met bijbehorende bijlage DNA profielcluster 33506, pagina’s 256-257;
  • het proces-verbaal dactyloscopische individualisatie d.d. 21 september 2015 van verbalisant [verbalisant 5] , bijlage 14.1, pagina’s 262-264 van het afzonderlijk opgemaakte Forensisch dossier;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2015 van verbalisant [verbalisant 6] , pagina’s 699-704;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2015 van verbalisant [verbalisant 7] , pagina’s 654-684.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair voorts:
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2015 van verbalisant [verbalisant 8] , pagina’s 513-515;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2015 van verbalisant [verbalisant 9] , pagina’s 518-521;
  • het proces-verbaal relaas opsporingsonderzoek d.d. 9 maart 2016 van verbalisant [verbalisant 10] , pagina’s 12-13;
  • het rapport d.d. 18 september 2015 van het NFI, betreffende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door A. Maes, NFI-deskundige forensische pathologie, bijlage 13.2, pagina’s 221-233, van het afzonderlijk opgemaakte Forensisch dossier.
Overige bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft,

en

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sancties
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, en een TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Ten aanzien van oplegging van die maatregel en de duur daarvan heeft de advocaat-generaal, kort gezegd, het volgende aangevoerd:
  • de omstandigheid dat deskundigen door het ontbreken van eigen onderzoek, omdat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan onderzoek naar zijn persoon, geen uitspraak hebben kunnen doen over een verband tussen de feiten en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte staat aan oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging niet in de weg; de enige eis die in de wet en de jurisprudentie wordt gesteld, is dat sprake is van gelijktijdigheid: ten tijde van het begaan van het strafbare feit moet er sprake zijn van een stoornis;
  • er is voldaan aan de wettelijke eisen om de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen;
  • verdachte vormt een groot gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen; het terugbrengen van dit gevaar maakt het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk;
  • de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam, waardoor de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.
Tot slot heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat zij uitgaat van licht verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Standpunt verdediging
Raadsman mr. Lieftink heeft bepleit dat aan verdachte niet de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd, omdat - kort gezegd:
1. er onvoldoende is vastgesteld dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict;
daartoe heeft de verdediging onder meer naar voren gebracht het rapport van JJI Teylingereind een stuk betrouwbaarder is dan het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC), nu - kort gezegd - verdachte naar de stelling van de verdediging in JJI Teylingereind grotendeels heeft meegewerkt aan het onderzoek, er een uitgebreide observatie is geweest van verdachte op verschillende leefgebieden en hij ook deels heeft meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch gespreksonderzoek. Voorts was sprake van een uitgebreid milieuonderzoek. In het PBC heeft verdachte op geen enkele wijze meegewerkt en het PBC beschikte, anders dan JJI Teylingereind, niet over de rapportages uit het PIJ-dossier;
2. de delicten aan verdachte volledig kunnen worden toegerekend;
3. onvoldoende is onderbouwd door het PBC dat sprake is van een verhoogd recidivegevaar dat TBS-oplegging rechtvaardigt en
4. na detentie behandeling/begeleiding mogelijk is in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling of de nog lopende PIJ-maatregel, die vanwege de huidige detentie is opgeschort, als alternatief.
Hetgeen de raadsman ter nadere adstructie van zijn standpunten heeft aangevoerd, staat verwoord in de door hem overlegde pleitaantekeningen, welke aan het proces-verbaal van de terechtzitting zullen worden gehecht en, voor zover relevant, als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
Subsidiair is bepleit, in het geval het hof wel mocht overgaan tot oplegging van de TBS-maatregel met verpleging, dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren zal worden gematigd naar een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Overwegingen hof omtrent de op te leggen gevangenisstraf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is op 15 september 2015 na een tip, samen met een ander, en elk bewapend met een vuurwapen op pad gegaan om de bewoner van een woning in Tilburg te overvallen. Zij waren eerder getipt dat de bewoner een grote hoeveelheid weed, geld en sieraden in huis had en zij wilden hem dat afhandig maken. Verdachte en zijn mededader hebben meerdere aanwezigen, waaronder de bewoner van het huis, bedreigd met vuurwapens en bedreigd met woorden. De in woning aanwezige mannen zijn, op één na, vastgetapet. Tegen de bewoner, het latere slachtoffer [slachtoffer 5] , is geweld gebruikt om hem te dwingen drugs, geld en sieraden af te geven. Twee andere personen in de woning werden gedwongen geld en een horloge af te geven. Toen verdachte en zijn mededader kennelijk niet tevreden waren met de buit, is verdachte met zijn vuurwapen in de hand samen met de getapete [slachtoffer 5] naar de bovenverdieping gegaan. Zijn vuurwapen had hij eerder doorgeladen. Op de bovenverdieping heeft er een schermutseling plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer 5] , waarbij [slachtoffer 5] dodelijk is getroffen door een schot uit het vuurwapen van verdachte. Hulp aan [slachtoffer 5] mocht niet meer baten.
Verdachte en zijn mededader hebben aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht en ook voor de in de woning aanwezige en ook zelf bedreigde vrienden van [slachtoffer 5] is het voorval, blijkens hun slachtofferverklaringen, een traumatische ervaring geweest.
Het meest kostbare bezit, zijn leven, is [slachtoffer 5] ontnomen. Verdachte heeft zijn geldelijk gewin voorop gesteld en zich daarbij niet bekommerd om de slachtoffers. Verdachte had zijn vuurwapen doorgeladen en had daarmee het risico genomen dat een schot gelost kon worden.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Persoonlijke omstandigheden
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 september 2019, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld ter zake van onder meer vermogensdelicten en geweldsdelicten, waaronder een doodslag.
De eerste veroordeling van de verdachte dateert van 15 november 2007, toen hij door de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage voor diefstal door twee of meer verenigde personen is veroordeeld tot een leerstraf van 20 uren en een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat hij zich moest gedragen naar aanwijzingen van een hulpverleningsinstantie. Verdachte was toen 12 jaar oud. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 september 2010 is de verdachte ter zake van twee diefstallen met geweld en een poging daartoe veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan opnieuw verbonden de bijzondere voorwaarde dat hij zich moest gedragen naar de aanwijzingen van een hulpverleningsinstantie. Op 5 juli 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage aan verdachte ter zake van een mishandeling van een ambtenaar en wederspannigheid een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 december 2012 is de toen 17-jarige verdachte veroordeeld ter zake van onder meer doodslag tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden en is aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten gepleegd toen hij 20 jaar oud was.
Tussenconclusie
In beginsel is gelet op de ernst van met name het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde en de recidive zoals blijkend uit de justitiële documentatie van verdachte een langdurige gevangenisstraf passend. Zoals hierna zal worden overwogen acht het hof het echter tevens noodzakelijk om aan verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf houdt het hof, zoals ook door de verdediging is bepleit, daarmee rekening. Het hof acht het van belang dat de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging spoedig kan aanvangen.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn voor behandeling van strafzaken. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 23 september 2015, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 14 februari 2017, derhalve binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn, vonnis gewezen. Hiertegen is op 24 februari 2017 hoger beroep in gesteld door de officier van justitie. Het hof wijst dit arrest op 8 oktober 2019.
Tussen het instellen van het hoger beroep door de officier van justitie op 24 februari 2017 en het arrest van het hof van 8 oktober 2019 is een termijn van twee jaren en bijna 8 maanden verstreken. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is dan ook sprake van schending van de redelijke termijn en wel met een periode van bijna 16 maanden.
De termijnoverschrijding vindt zijn oorzaak in de van de zijde van het openbaar ministerie verzochte en toegewezen onderzoekswens om verdachte te laten observeren in het PBC en door de vervolgens van de zijde van de verdediging ingediende en door het hof toegewezen onderzoekswens om de twee gedragsdeskundigen van het PBC te horen bij de raadsheer-commissaris. Daarna is vertraging opgetreden onder meer doordat de verdediging een aanvullende onderzoekswens had, die is afgewezen door het hof, en de inhoudelijke planning langer heeft geduurd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met deze termijnoverschrijding.
Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden hebben geacht. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, inmiddels iets meer dan 4 jaren, zal op die straf in mindering worden gebracht.
Rapportages en TBS-maatregel
De maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Indien de verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van TBS de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
In het kader van de vraag of een last tot terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 37a Sr moet worden gegeven, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het hof heeft wat dat betreft een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte conclusies.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar de persoon van de verdachte door de deskundigen van het PBC. Door hen is ter zake een rapport d.d. 13 februari 2018 uitgebracht. In het strafdossier van de verdachte bevinden zich voorts diverse rapporten die zijn opgemaakt omtrent de verdachte, te weten:
  • het Pro Justitia-rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 16 februari 2016, betreffende onderzoek dat is verricht door J.F. van Eck van der Sluijs, psychiater in opleiding, onder supervisie van A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater; verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek;
  • het Pro Justitia-rapport psychologisch onderzoek d.d. 4 februari 2016, betreffende onderzoek dat is verricht door R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog; verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek;
  • het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, observatieafdeling Teylingereind, d.d. 19 augustus 2016; verdachte heeft, op zijn voorwaarden, meegewerkt aan de observatie, waardoor het onderzoek beperkingen kende; verdachte wilde niet getoetst worden bij het onderwijs en weigerde psychologisch testonderzoek; hij heeft deels meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch gespreksonderzoek; verdachte gaf weinig openheid over zijn motieven omtrent het ten laste gelegde; door de onderzoeksbeperkingen kon geen volledig beeld over de verdachte worden verkregen.
Het hof heeft bij de straftoemeting en bij het opleggen van na te melden TBS-maatregel met dwangverpleging gelet op de na te noemen inhoud van de volgende rapporten, alsmede de door de twee deskundigen van het PBC afgelegde verklaringen ten overstaan van de raadsheer-commissaris:
1.
Het bovengenoemde op 16 februari 2016 opgemaakte rapport van psychiatrisch onderzoek:
In dit rapport zijn onder meer de eerder over verdachte door GZ-psycholoog A. van Dijk en kinder- en jeugdpsychiater Th. Lenz opgemaakte rapporten samengevat. Die rapporten zijn opgemaakt in de periode van 23 maart 2009 tot en met 27 juli 2012, naar aanleiding van diverse strafbare feiten. In die rapporten is onder meer het volgende bevonden en overwogen omtrent de verdachte:
o Uit psychologisch onderzoek komt verdachte naar voren als een zwakbegaafde jongen die zich behoorlijk oppositioneel en egocentrisch gedraagt.
o Na de basisschool zijn gedragsproblemen ontstaan, waarbij hij zich ontwikkelt in antisociale, impulsieve richting.
o Hij toont weinig besef van of inzicht in zijn problemen.
o Hij heeft zich regelmatig aan het voor hem geldende gezag/toezicht onttrokken. Zo heeft hij zich geruime tijd onttrokken aan de regels in het kader van een ITB Harde Kern maatregel, waardoor het onmogelijk werd hem op adequate wijze te begeleiden.
o Het totaalbeeld kan worden beschouwd als zorgelijk: ondanks zijn jeugdige leeftijd en zijn cognitieve beperking is hij in staat geweest om zich gedurende langere tijd te onttrekken aan het gezag van de voor hem verantwoordelijke volwassenen.
o Gezien zijn geringe frustratietolerantie en zijn gebrekkige volharding is het risico groot dat hij zich opnieuw onttrekt aan opvoeding; geadviseerd wordt tot een gesloten civielrechtelijke plaatsing.
o Het gehele beeld toont een angstige jongen met beperkte cognitieve vermogens en ego-zwakte in de regulatie van driften, impulsen en strevingen.
o Ondanks begeleiding en behandeling is weinig wijziging opgetreden in de wijze waarop verdachte in staat is om zijn leven vorm te geven, zijn zelfbeeld, de relaties met de buitenwereld, zijn gewetensfunctie en copingstijl. Dat brengt met zich mee dat de kans groot is dat hij een persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt, waarbij op het moment van het onderzoek vooral antisociale en paranoïde trekken opvallen.
o Hij heeft een geringe frustratietolerantie en kan op momenten dat hij zich bedreigd voelt impulsief reageren. Het klinisch beeld is sinds 2009 niet veranderd. Hij is emotioneel kwetsbaar wat duidt op een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Deze bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling hangt samen met de bij betrokkene langdurend bestaande (oppositioneel-opstandige) gedragsstoornis.
De psychiater (in opleiding) die het rapport d.d. 16 februari 2016 heeft opgemaakt heeft in het kader van het opvragen van informatie over de verdachte contact gehad met de gedragskundige in JJI De Hartelborgt, mevrouw Oomen. Verdachte heeft sinds 6 april 2012 aldaar verbleven. In eerste instantie was verdachte niet meewerkend in De Hartelborgt, later was er een ommezwaai in gedrag en werkte hij wel mee aan de voorgestelde behandeling (het hof begrijpt: in het kader van de PIJ). De focus lag kort voor het ten laste gelegde delict (hof: 15 september 2015) op het gaan richting een einde van het behandeltraject. Verdachte was bezig toe te werken naar een toekomst waarin hij opleiding, werk en zijn vaderrol op positieve wijze zou gaan combineren.
Oomen heeft aangegeven dat alle personeelsleden een verkeerde indruk blijken te hebben gehad van verdachte, en dat het ten laste gelegde delict voor hen uit de lucht kwam vallen. Achteraf is ook gebleken dat hij zich niet hield aan (tijds)afspraken op zijn werk en daar niet eerlijk over was.
Een advies heeft de psychiater Van Eck van der Sluis (onder supervisie van Rutten) door de weigering van verdachte mee te werken aan het onderzoek niet kunnen geven.
2.
Het bovengenoemde op 4 februari 2016 opgemaakte rapport van psychologisch onderzoek:
In dit rapport is onder meer de levensloop van de verdachte geschetst en de bemoeienis van de Raad voor de Kinderbescherming en de in dat kader opgemaakte raadsrapportages, waarin onder meer het volgende naar voren komt:
o Verdachte komt vanaf zijn 8e jaar met justitie (het hof begrijpt: ook de politie) in aanraking.
o Hij vertoont externaliserend en internaliserend gedrag. Hij gaat thuis zijn eigen gang en luistert slecht naar zijn moeder.
o Er is sprake geweest van een ondertoezichtstelling vanaf mei 2004. Family’s First is ingezet en in juni 2005 werd intensieve thuisbegeleiding ingezet. Vanaf augustus 2005 was verdachte niet meer handelbaar op school. De dagbehandeling werd na een escalatie met geweld stopgezet, behandeling in De Horizon werd geadviseerd.
o In de zomer van 2006 was verdachte op vakantie met zijn grootmoeder en keerde hij niet naar Nederland terug. De ondertoezichtstelling werd aan de gezinsvoogdijinstelling in Curaçao overgedragen. In mei 2007 kwam verdachte weer terug in Nederland. Op 24 juni 2007 is hij opgepakt in verband met een scooterdiefstal en volgt begeleiding door de jeugdreclassering tot en met 29 april 2008.
o Verdachte werd met ingang van 29 april 2008 wederom onder toezicht gesteld.
o In december 2008 kwam verdachte opnieuw met justitie in aanraking vanwege twee straatroven, waarbij het slachtoffer met een mes is gestoken; verdachte had bij zijn aanhouding een groot mes bij zich.
o Op 3 maart 2010 werd verdachte civielrechtelijk geplaatst binnen de jeugdzorginstelling Almata. Verdachte liep vervolgens op 29 april 2011 weg, waarna hij op 10 mei 2011 werd aangehouden en in verzekering gesteld. Daarna is hij op een gesloten plek van Almata geplaatst. In juli 2011 liep hij wederom weg bij Almata en was hij langere tijd niet vindbaar.
o In maart 2012 heeft verdachte zichzelf gemeld op het politiebureau. Hieraan voorafgaand was sprake van een verdenking van een diefstal (28 oktober 2011). Vanwege de verdenking van een moord/doodslag d.d. 24 maart 2012 is een Pro Justitia dubbelrapportage uitgebracht, waaronder een rapportage door kinder- en jeugdpsychiater Th.M. Lenz. Die heeft de kans op recidive als hoog ingeschat. Factoren die de kans op recidive in hoge mate vergroten zijn onder meer eerder gewelddadig gedrag, het onttrekken aan ouderlijk gezag of toezicht en geringe schoolprestaties.
Een inhoudelijk advies heeft psycholoog Hoogstraten in het rapport d.d. 4 februari 2016 niet kunnen geven door de weigering van verdachte mee te werken aan het onderzoek. Wel is geadviseerd om verdachte klinisch te observeren in het Pieter Baan Centrum, waarvoor, kort gezegd, de volgende argumenten zijn genoemd:
o de (gedrags-)problematiek van verdachte is sinds zijn 8e levensjaar aanwezig en lijkt in de persoonlijkheid van verdachte verankerd te zijn;
o de verstandelijke vermogens van verdachte zijn een vaststaand gegeven, waarmee verdachte dient te leren leven en omgaan;
o verdachte is vanaf zijn 12e jaar voor diverse typen delicten veroordeeld, waaronder diefstallen, straatroven, mishandeling en doodslag;
o verdachte, en eerder zijn (gezins)systeem, hebben diverse vormen van civielrechtelijke en strafrechtelijk behandeling aangeboden gekregen die te weinig resultaat hebben geboekt;
o verdachte heeft zich meerdere keren langdurig onttrokken aan begeleiding en behandeling;
o in de afgelopen drie jaren is er sprake geweest van een PIJ-maatregel, die de recidive van de verdenking van een zeer ernstig vergelijkbaar (moord c.q. doodslag) delict, waarvoor de PIJ-maatregel werd opgelegd, niet heeft kunnen voorkomen;
o de huidige ten laste gelegde feiten zijn zeer ernstig;
o verdachte maakt eerder een volwassen(er) indruk dan een jeugdige.
3.
Het bovengenoemde op 19 augustus 2016 opgemaakte rapport van klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van Forensisch Centrum Teylingereind, ondertekend door drs. M. Hulshof, GZ-psycholoog, en dr. J. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater:
In het rapport is met betrekking tot de levensloop, eerder gepleegde strafbare feiten en de houding van de verdachte gedurende het onderzoek onder meer het volgende opgenomen:
o Op 18 februari 2010 heeft verdachte een straatroof gepleegd. Bij de aanhouding had hij een groot mes bij zich, hij zou het slachtoffer in de buik hebben gestoken.
o Op 24 maart 2012 pleegde verdachte (bijna 17 jaar) doodslag. Hij stak een man veelvuldig met een mes. Twee dagen later overleed het slachtoffer.
o Tijdens het onderzoek in Teylingereind wil verdachte niets kwijt over zijn justitiële voorgeschiedenis. Ook wil hij niets verklaren over de periode voorafgaand aan en de periode na het ten laste gelegde.
o Er is veelvuldige hulpverlening, zowel civiel- als strafrechtelijk, ingezet, maar dat heeft nog onvoldoende geleid tot een positieve gedragsverandering en nog niet geleid tot een vermindering van het recidiverisico. Het is extra zorgelijk dat verdachte ten tijde van het huidige ten laste gelegde nog in een lopende PIJ-maatregel zat.
De deskundigen concluderen dat verdachte slechts beperkt mee heeft willen werken aan de observatie. Hij wilde niet getoetst worden bij het onderwijs en weigerde testpsychologisch onderzoek. Hij wilde niet dat collaterale informatie bij derden werd gevraagd. Hij heeft deels meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch gespreksonderzoek, waarbij hij zijn procespositie goed in de gaten hield. Hij wilde weinig openheid geven over zijn motieven voor en zijn gedachten en gevoelens omtrent het tenlastegelegde. Hierdoor kon geen volledig beeld worden verkregen van het eventuele bestaan van psychiatrische c.q. persoonlijkheidsproblematiek en van de actuele cognitieve vermogens.
4.
De op 13 februari 2018 opgemaakte rapportage Pro Justitia van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum, ondertekend door B.H. Boer, klinisch psycholoog, en M. Fluit, psychiater:
De deskundigen geven aan dat een gedragskundig onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden vanwege de weigering van verdachte om daar aan mee te werken. Hij presenteerde zijn weigering als een bewust ingenomen procespositie. Op basis van het dossier is bij de deskundigen wel een globaal beeld van het functioneren van verdachte en zijn persoonlijkheid ontstaan, te weten:
“Voor wat betreft een bepaling van zijn intellectueel functioneren behaalde betrokkene in 2009 (14 jaar oud) op een intelligentietest een IQ van 70, in 2012 (17 jaar oud) een IQ van 81 en in 2014 (19 jaar oud) een IQ van 73, overeenkomend met een moeilijk lerend niveau (zwakbegaafdheid).
De informatie uit het huidige milieuonderzoek leverde op dat betrokkene vanaf de kinderleeftijd bekend was met gedragsproblemen van antisociale aard. Deze zetten zich voort in de jeugdjaren dusdanig dat voor het plegen van vermogensdelicten, overvallen en mishandelingen diverse veroordelingen tot jeugddetentie volgden. Nadien, zowel in zijn verdere jeugdjaren als zich voortzettend in de volwassenheid, was sprake van diverse delicten en detenties. De normoverschrijdende gedragsstoornis die in de kindertijd begon, heeft zich in de jeugdjaren voortgezet en in de volwassenheid doorontwikkeld naar persoonlijkheidsproblematiek met antisociale kenmerken. (…)
In acht nemend dat betrokkene cognitief beperkt is en er (in ieder geval) sprake is van antisociale persoonlijkheidskenmerken, wordt hier in algemene zin gesteld dat de combinatie van voornoemde factoren bij betrokkene leidt tot een chronisch disfunctioneren vanaf jonge leeftijd, hetgeen te benoemen is als een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens.
Deze gebrekkige ontwikkeling, beginnend in de kindertijd en zich voortzettend in de jeugdjaren en de volwassenheid komt tot uiting in forse beperkingen en chronisch disfunctioneren op alle belangrijke levensdomeinen (opleiding, werk, financiën, sociaal, wonen). (…)
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was, gezien de chroniciteit van diverse factoren, zoals de cognitieve beperkingen en de antisociale persoonlijkheidskenmerken, ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.”
Op grond van het ontbreken van eigen onderzoek zijn de deskundigen niet in staat om de vraag naar de toerekenbaarheid te beantwoorden. Het is evenwel haast niet voor te stellen dat er in het geheel geen doorwerking vanuit de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat, aldus de deskundigen.
In antwoord op de vragen welke verwachting de deskundigen, vanwege de beschreven stoornis hebben ten aanzien van het risico op recidive (en daarmee samenhangende vragen) is in het PBC-rapport het volgende opgenomen:

Vanwege het gebrek aan eigen onderzoek, en dus aan inzicht in de dynamiek achter de ten laste gelegde feiten, en vanwege het door gebrek aan onderzoeksinformatie niet in kunnen zetten van risicotaxatie-instrumenten, zijn evenmin conclusies aangaande het risico op recidive mogelijk. Gezien zijn antisociale gedragspatroon in het belaste verleden vóór de onderhavige ten laste gelegde feiten, kan wel worden gesteld dat statistisch, in het algemeen, een verhoogde kans bestaat op recidive van strafbaar gedrag. Ook kan worden geconcludeerd dat de PIJ-maatregel niet toereikend is geweest om recidive te voorkomen, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht.”
Doordat niet kan worden onderbouwd dat, of in hoeverre en op welke manier, betrokkenes gebrekkige ontwikkeling van invloed is geweest op de ten laste gelegde feiten, kunnen de deskundigen geen gedragskundig advies geven in een strafrechtelijk kader over de gedragskundige wenselijkheid van een eventueel geïndiceerde psychologische/psychiatrische behandeling die de kans op recidive terug zou kunnen dringen.
5.
De verklaringen van de deskundigen B.H. Boer, klinisch psycholoog, en M. Fluit, psychiater, afgelegd bij de raadsheer-commissaris d.d. 10 juli 2018:
Bij de raadsheer-commissaris heeft de deskundige Fluit desgevraagd onder meer, zakelijk weergegeven, verklaard:
“Betrokkene heeft van jongs af aan gestoord gedrag vertoond vanuit zwakbegaafdheid in combinatie met antisociale kenmerken, en wel in dermate ernstige mate dat gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens.
De mogelijkheid bestaat dat er geen sprake is geweest van doorwerking. Ik blijf er bij dat we ons haast niet kunnen voorstellen dat er geen doorwerking is geweest, omdat de cognitieve beperking van verdachte en zijn antisociale persoonlijkheidskenmerken zijn kern, zijn wezen zijn.
We hebben geen vragenlijsten kunnen invullen met betrekking tot het recidiverisico, omdat verdachte niet wilde meewerken. In de HCR 20 versie 3 zijn er een tiental historische factoren waarmee rekening wordt gehouden. Die zien onder meer op eerder gebruikt geweld en andere delicten. Op grond hiervan zijn wij tot de conclusie gekomen dat er statistisch gezin een verhoogde kans op recidive bestaat. Verdachte is op 8-jarige leeftijd al begonnen met het plegen van een delict en dat heeft zich zijn verdere leven voortgezet. Het delict waar we het vandaag over hebben heeft nota bene plaatsgevonden tijdens zijn resocialisatie in het kader van de PIJ-maatregel.”
Bij de raadsheer-commissaris heeft de deskundige Boer desgevraagd onder meer, zakelijk weergegeven, verklaard:
“Over de doorwerking in het delict kan ik geen definitieve uitspraken doen, maar een gebrekkige ontwikkeling zit in iemands persoonlijkheid. Ik ben het eens met de verklaring van mijn collega Fluit inhoudende dat we ons haast niet kunnen voorstellen dat er geen doorwerking is geweest, omdat de cognitieve beperking van verdachte en zijn antisociale persoonlijkheidskenmerken zijn kern/zijn wezen zijn.
U houdt mij voor dat we hebben geconcludeerd dat er statistisch gezien een verhoogde kans op recidive bestaat. Dat klopt. We hebben dat vastgesteld op basis van de historische factoren. Het is duidelijk dat verdachte van jongs af aan antisociaal gedrag vertoont en steeds met justitie in aanraking is gekomen. Er is zonder ingrijpen geen reden om aan te nemen dat er verandering in zijn gedragspatroon komt wanneer hij uit detentie komt.”
Conclusie hof
Verdachte heeft in de onderhavige strafzaak grotendeels geweigerd mee te werken aan het opstellen van gedragskundige rapportages. Weliswaar heeft verdachte deels meegewerkt aan het onderzoek in Teylingereind, maar de onderzoekers zijn in hun onderzoek beperkt geweest doordat verdachte aan diverse onderdelen geen medewerking heeft verleend.
In het verleden zijn vele hulpverleningstrajecten ingezet, zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk, maar telkens is verdachte weer gerecidiveerd. Driemaal heeft verdachte daarbij een wapen gehanteerd, tweemaal een mes, en in de onderhavige zaak een vuurwapen. Tweemaal heeft dit geleid tot de dood. Verdachte heeft zich bij zijn behandeling in De Hartelborgt kennelijk anders kunnen voordoen, zonder dat zijn behandelaars dat in de gaten hebben gehad. Men had het beeld dat het goed ging met verdachte en het einde van de PIJ-maatregel leek nabij. In plaats daarvan is verdachte dagen doende geweest met het gaan plegen van de bewezenverklaarde woningoverval met dodelijke afloop, waarbij hij planmatig te werk is gegaan.
De onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten zijn naar hun aard evident zeer agressief. Uit de justitiële documentatie en de rapportages omtrent verdachte blijkt van een zeer zorgelijk en ook agressief delictpatroon.
Het hof neemt bij de beoordeling of een last tot terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 37a Sr moet worden gegeven, het PBC-rapport d.d. 13 februari 2018 als uitgangspunt. De conclusies van de deskundigen van het PBC zijn hiervoor reeds weergegeven. Het hof volgt de conclusies van de deskundigen, zoals opgenomen in het rapport van 13 februari 2018 en nader besproken in de verklaringen van de deskundigen bij de raadsheer-commissaris d.d. 10 juli 2018, neemt deze conclusies over en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het PBC-rapport, gelet op hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken (in het bijzonder hetgeen hiervoor is weergegeven), vast dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste van hem bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege aangewezen is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Er is naar het oordeel van het hof sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. Het hof wijst voor wat betreft het gevaar dat verdachte vormt onder meer op het strafblad van de verdachte en de rapporten waarin eerdere (ernstige) geweldsincidenten zijn beschreven. Uit die jarenlange geschiedenis van de verdachte komt naar voren dat hij ernstig geweld niet schuwt. Verdachte is tot nu toe onverbeterlijk gebleken in zijn criminele en gevaarlijke gedrag en blijkt ongevoelig voor vrijheidsbenemende straffen, behandeling en begeleiding. Ook een PIJ-maatregel is niet toereikend geweest om recidive te voorkomen. Verdachte weet zich steeds weer te voorzien van verschillende wapens en deinst er niet voor terug om deze ook te gebruiken. Voorts valt het recidivegevaar ook af te leiden uit de door het hof genoemde rapportages en de verklaringen van de twee PBC-deskundigen ten overstaan van de raadsheer-commissaris.
Het hof acht het, gelet op de aard en de ernst van de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte in de maatschappij te laten terugkeren zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd. Een gedwongen behandeling zou daaraan een bijdrage kunnen leveren.
Gelet op de inhoud van voornoemde rapporten, het aanzienlijke recidivegevaar en het mislukte verloop van eerdere trajecten heeft het hof er geen vertrouwen in dat verdachte voldoende adequaat en veilig kan worden behandeld binnen een minder stringent kader dan in het kader van de maatregel van TBS met dwangverpleging. Derhalve zal het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
De door de verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tevens vindt het hof dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt het hof vast dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding om conform het bepaalde in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht een advies uit te brengen omtrent het tijdstip waarop de TBS-maatregel met dwangverpleging dient aan te vangen. Dit betekent dat de behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling zal ingaan op het moment dat de gevangenisstraf is ondergaan.
Verwerping verweren van de verdediging
1. Het hof stelt voorop dat zowel bij de observatie in JJI Teylingereind als bij de observatie in het PBC sprake is van een verdachte die heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen.
In Teylingereind heeft verdachte op diverse onderdelen zijn medewerking geweigerd, zoals hiervoor onder het kopje Rapportages en TBS-maatregel, onder punt 3, weergegeven. De deskundigen geven - zakelijk weergegeven - aan dat door de beperkingen in het onderzoek geen volledig beeld kon worden verkregen van het eventueel bestaan van psychiatrische c.q. persoonlijkheidsproblematiek en van de actuele cognitieve vermogens en dat een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens noch kan worden vastgesteld noch kan worden uitgesloten.
Anderhalf jaar later geven de deskundigen in het PBC ook aan dat het onderzoek beperkt was, maar in de conclusies hebben zij hun vaststelling dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens nader onderbouwd en uitgewerkt. In hun verklaringen, afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris op 10 juli 2018, blijven zij bij hun conclusies.
Reeds omdat de deskundigen in JJI Teylingereind geen volledig beeld hebben kunnen krijgen van het eventueel bestaan van psychiatrische c.q. persoonlijkheidsproblematiek en van de actuele cognitieve vermogens, kan het hof zich niet vinden in de stelling van de raadsman dat het rapport van JJI Teylingereind betrouwbaarder zou zijn dan dat van het PBC. Daarbij komt dat het rapport van het PBC actueler is dan dat van JJI Teylingereind en dat de conclusies in het rapport goed zijn onderbouwd. Bij de raadsheer-commissaris zijn de deskundigen uitgebreid bevraagd over hun conclusies en, zoals gezegd, bij deze conclusies gebleven. Het hof heeft, zoals hiervoor gemotiveerd is overwogen, deze conclusies overgenomen.
2. Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat volledige toerekening aan de weg zou kunnen staan aan het opleggen van de TBS-maatregel treft dat geen doel. Het is juridisch niet relevant in welke mate verdachte door voornoemde stoornis is beïnvloed, nu volgens vaste jurisprudentie slechts is vereist de gelijktijdigheid van het bestaan van de stoornis en het begaan van de feiten. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
3. Het hof verwijst ter weerlegging van het verweer van de verdediging naar de uitgebreide overwegingen van het hof omtrent het recidivegevaar (onder kopje Conclusie hof).
4. Het hof heeft hiervoor overwogen dat een TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is. Een andere behandeling acht het hof ontoereikend.
Het hof verwerpt de verweren in al hun onderdelen.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven bankpas zal worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Van hetgeen onder verdachte voorts in beslag is genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.016,80, bestaande uit een bedrag van € 16,80 aan materiële schade en een bedrag van € 9.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.516,80, bestaande uit een bedrag van € 16,80 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02/800647-15 onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
De gevorderde materiële schade, reiskosten van huis naar het parket Breda voor een gesprek met een juridisch medewerker, beschouwt het hof niet als een materiële schadepost, maar als proceskosten van € 16,80, zodat dit bedrag terugkomt in de beslissing op de proceskosten.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in het dictum vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.435,00, bestaande uit een bedrag van € 435,00 aan materiële schade en een bedrag van € 9.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.550,00, bestaande uit een bedrag van € 50,00 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02/800647-15 onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.050,00, bestaande uit een bedrag van € 50,00 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 4] is toegebracht tot een bedrag van € 4.050,00, bestaande uit een bedrag van
€ 50,00 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade.
De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in het dictum vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02/800647-15 onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00 ter zake van immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in het dictum vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.500,00, bestaande uit een bedrag van € 500,00 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Daarbij heeft hij te kennen gegeven zijn eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding van minimaal € 4.500,00 te handhaven en een wijziging aan te brengen in de hoogte van de schadevergoeding, in die zin dat hij zijn verzoek tot schadevergoeding vermeerderd tot een bedrag van € 10.000,00.
Ten aanzien van de in hoger beroep gevorderde verhoging van het verzoek tot schadevergoeding overweegt het hof dat dat wettelijk gezien niet mogelijk is. Aan het hof ligt derhalve slechts het oorspronkelijke, in eerste aanleg ingestelde, verzoek tot schadevergoeding voor.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 02/800647-15 onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.500,00, bestaande uit een bedrag van € 500,00 aan materiële schade, bestaande uit inkomensschade, en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 4.500,00, bestaande uit een bedrag van
€ 500,00 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in het dictum vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Hoofdelijkheid ten aanzien van de beslissingen op de hierboven vermelde vorderingen tot schadevergoeding
Het hof stelt vast dat verdachte het bewezen verklaarde samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de voornoemde benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
19. geld euro’s 2, goednummer G1422098;
20. geld munten 51,65 goednummer G1422087;
23. LG harddisk, goednummer G1418481;
24. paar schoenen, goednummer G1422055.
Gelast de
teruggaveaan de wettelijk vertegenwoordiger van [persoon 3] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
21. Pas ABN-AMRO, goednummer G1422413, op naam [persoon 3] .

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800647-15 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) aan immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2015.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 16,80.

Schadevergoedingsmaatregel

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800647-15 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2015.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800647-15 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.050,00 (vierduizend vijftig euro), bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 september 2015.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800647-15 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.050,00 (vierduizend vijftig euro), bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 september 2015.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800647-15 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
15 september 2015.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800647-15 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
15 september 2015.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800647-15 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro), bestaande uit bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2015.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 oktober 2015.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800647-15 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro), bestaande uit bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2015.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 oktober 2015.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 8 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hieronder wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 1509152100.AMB, onderzoek “Beaconsfield”, van de politie Zeeland-West-Brabant, Team Grootschalige Opsporing, bestaande uit 4 ordners, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1721, en een aanvullend proces-verbaal, doorgenummerd van pagina 1722 tot en met pagina 1743, alsmede het Forensisch dossier TGO Beaconsfield, proces-verbaalnummer PL206C-2015240338, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 292.