ECLI:NL:GHSHE:2019:3626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
200.264.719_01 en 200.265.713_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met verbeterde thuissituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in Sierra Leone, die sinds januari 2019 in een jeugdzorginstelling verblijft. De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De moeder stelt dat de thuissituatie voldoende is verbeterd en dat de minderjarige weer naar huis kan. De bijzondere curator ondersteunt dit verzoek en wijst op de negatieve gevolgen van de uithuisplaatsing voor de ontwikkeling van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie, vooral gezien de eerdere beschuldigingen van misbruik door de stiefvader. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige de gelegenheid gegeven haar mening te uiten, en het hof heeft kennisgenomen van de zorgen van alle betrokken partijen. Het hof concludeert dat de oorspronkelijke doelstellingen van de uithuisplaatsing niet zijn gerealiseerd en dat de minderjarige erg ongelukkig is. Het hof besluit dat er voldoende basis is om te werken aan een thuisplaatsing binnen drie maanden, mits er duidelijke afspraken worden gemaakt over de veiligheid van de minderjarige. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen met ingang van 23 december 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 oktober 2019
Zaaknummers : 200.264.719/01 en 200.265.713/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/346143 / JE RK 19-707
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in de zaak met nummer 200.264.719/01,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.J.A. Hendriks,
mr. [de bijzondere curator] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige [minderjarige],
appellante in de zaak met nummer 200.265.713/01,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in beide zaken,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (Sierra Leone),
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende in beide zaken wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 12 juni 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de uithuisplaatsing van [minderjarige] en de GI te veroordelen in de kosten van beide instanties. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder het verzoek om een kostenveroordeling niet langer gehandhaafd. Deze zaak is bij het hof geadministreerd onder nummer 200.264.719/01.
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2019, heeft de bijzondere curator verzocht voormelde beschikking primair te vernietigen en subsidiair onder verbetering van de gronden de termijn van de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beperken tot maximaal drie maanden, voor zover mogelijk per direct uitvoerbaar.
Deze zaak is bij het hof geadministreerd onder nummer 200.265.713/01.
2.3.
Er is geen verweerschrift binnen gekomen.
2.4.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op
23 september 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks;
- de bijzondere curator mr. [de bijzondere curator] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de volgende stukken.
In de zaak met nummer 200.264.719/01:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 mei 2019;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 12 september 2019.
In de zaak met nummer 200.265.713/01:
- het V-6 formulier van de bijzondere curator van 11 september 2019, met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (Sierra Leone) [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
Op basis van de thans beschikbare informatie gaat het hof ervan uit dat het gezag over [minderjarige] bij de moeder berust.
De moeder heeft nog drie andere kinderen gekregen met de stiefvader van [minderjarige] .
3.2.
Op 17 januari 2019 is [minderjarige] in het vrijwillig kader uithuisgeplaatst in een voorziening van Stichting [stichting] .
Sinds 18 februari 2019 staat [minderjarige] (voorlopig) onder toezicht van de GI. Op 18 februari 2019 is ook de eerste machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder afgegeven.
[minderjarige] heeft sinds de uithuisplaatsing in diverse accommodaties verbleven. Op dit moment verblijft [minderjarige] bij [instelling] in [plaats 1] .
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 12 juni 2019 tot [geboortedatum] 2020, zijnde de datum van de meerderjarigheid, en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten met ingang van 12 juni 2019 tot [geboortedatum] 2020, uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder.
3.4.
Zowel de moeder als de bijzondere curator kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan, afzonderlijk van elkaar, in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte wordt uitgegaan van de juistheid van de mededelingen van [minderjarige] over misbruik door haar stiefvader. De moeder heeft de indruk dat haar opmerking dat [minderjarige] in het verleden veel levensgebeurtenissen heeft meegemaakt die schadelijk waren voor haar ontwikkeling, is opgevat als een erkenning van het gestelde misbruik, terwijl de moeder doelde op haar verleden in Sierra Leone en de uithuisplaatsing. De strafzaak tegen de stiefvader is geseponeerd. De moeder heeft de relatie met de stiefvader beëindigd en hij komt niet meer bij de moeder thuis. Hij komt slechts nog op zondag de andere kinderen ophalen, maar hij blijft dan buiten. De uithuisplaatsing had rust en stabiliteit moeten brengen, maar het tegendeel is het geval. [minderjarige] is erg ongelukkig in de instelling en zij wil zo snel mogelijk weer naar huis. Er zijn veel zorgen over [minderjarige] . Zij gaat niet naar school en er is geen hulpverlening tot stand gekomen. De moeder is bereid om alle medewerking te verlenen aan de hulpverlening. Er kan in de thuissituatie voldoende veiligheid worden gerealiseerd via de ondertoezichtstelling en het maken van duidelijke afspraken in overleg met [stichting] . De moeder kan [minderjarige] de meest effectieve ondersteuning bieden.
3.6.
De bijzondere curator voert - kort samengevat - het volgende aan.
Sinds de uithuisplaatsing heeft [minderjarige] op veel verschillende plekken gewoond. Zij gaat niet naar school omdat het vervoer daarvoor niet geregeld is, doet nauwelijks mee aan activiteiten en is veel afgevallen. [minderjarige] wil naar huis, weer naar school en ook haar stage afmaken. [minderjarige] geeft sinds de uithuisplaatsing aan dat het verhaal over seksueel misbruik niet juist is. De moeder is inmiddels gemotiveerd voor hulp en zij is zich ervan bewust dat de stiefvader niet meer bij haar thuis kan komen.
[minderjarige] moet zo snel mogelijk weer gaan doen waar zij zich prettig bij voelt. Zij moet zo snel mogelijk weer naar school. De terugkeer naar huis valt of staat met het maken van afspraken, bijvoorbeeld over de afwezigheid van en het contact met de stiefvader en over het gebruik van haar mobiele telefoon en social media. Via de ondertoezichtstelling moet hiervoor een traject worden ingezet voor zowel de moeder als [minderjarige] .
3.7.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten tijde van de uithuisplaatsing waren er ernstige zorgen over [minderjarige] . Haar verklaring over misbruik door haar stiefvader werd door deskundigen erg geloofwaardig geacht. Ook waren er zorgen over de ambivalentie van de moeder. De relatie tussen de moeder en [minderjarige] is ook complex. Door de GI zijn vervolgens een aantal ongelukkige keuzes gemaakt. [minderjarige] heeft vaak moeten verhuizen en kwam stil te staan in haar ontwikkeling. Ze gaat nog steeds niet naar school. Dat is schrijnend om te zien. Er zou binnen drie maanden naar een thuisplaatsing moeten gewerkt, waarbij ook de moeder stappen moet zetten.
3.8.
De GI heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De taxi voor school is aangevraagd in [plaats 2] , maar dat moet waarschijnlijk gebeuren in [plaats 1] want anders loopt het niet goed met de financiën. De GI staat achter een traject van drie maanden om te werken naar een thuisplaatsing.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Beide hoger beroepen richten zich niet tegen de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
Destijds is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op goede gronden verleend. [minderjarige] is vanwege haar kindeigen problematiek een kwetsbaar meisje en zij dient beschermd te worden tegen ongewenste invloeden. De fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] kon in de thuissituatie bij de moeder niet gegarandeerd worden. [minderjarige] gaf aan jarenlang misbruikt te zijn door haar stiefvader. In hoger beroep zegt zij dat zij over het misbruik heeft gelogen. Onduidelijk is of dit klopt of dat zij dit onder druk heeft verklaard. Wat daar ook van zij, het gaat niet goed met [minderjarige] sinds de uithuisplaatsing. Zij is meerdere keren overgeplaatst, er is geen hulpverlening voor haar op gang gekomen en zij gaat nog steeds niet naar school. [minderjarige] wil heel graag terug naar huis. De moeder staat inmiddels open voor hulpverlening. De relatie met stiefvader is verbroken en de moeder geeft aan dat hij niet meer bij de moeder thuis komt en dat zij ook begrijpt waarom dit niet kan.
Het hof constateert dat wat men voor ogen had bij de uithuisplaatsing van [minderjarige] , namelijk het vinden van een plek waar zij zowel toe zou komen aan verwerking van trauma’s als aan haar toekomst zou kunnen werken, niet is gerealiseerd. Integendeel, [minderjarige] is stil komen te staan in haar ontwikkeling en zij is erg ongelukkig. Het hof hecht er zeer aan dat [minderjarige] zo snel mogelijk weer naar school gaat en haar stage eventueel weer op kan pakken. De GI dient hier zo snel mogelijk zorg voor te dragen. Voorts is de situatie bij de moeder voldoende veranderd om te kunnen werken aan een thuisplaatsing, die binnen drie maanden gerealiseerd moet zijn. De moeder moet wel heel goed voorbereid worden en nog sterker gemaakt worden. Hier heeft zij hulp bij nodig en het is aan de GI om die hulp te bieden. Ook dienen er hele duidelijke afspraken, onder meer over internetgebruik, gemaakt te worden om de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] te waarborgen in de thuissituatie.
Het hof gaat ervan uit dat de bijzonder curator, dat is mr. [de bijzondere curator] , ook in het kader van de ondertoezichtstelling over de belangen van [minderjarige] kan blijven waken.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking met ingang van 23 december 2019 dient te worden vernietigd voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] betreft. Voor het overige zal de beschikking worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 23 december 2019 de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 12 juni 2019, voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] betreft;
wijst het verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog af met ingang van 23 december 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, L.Th.L.G. Pellis en M.I. Peerboom - Van Drunick en is op 23 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier en op schrift gesteld op 3 oktober 2019.