In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in Sierra Leone, die sinds januari 2019 in een jeugdzorginstelling verblijft. De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De moeder stelt dat de thuissituatie voldoende is verbeterd en dat de minderjarige weer naar huis kan. De bijzondere curator ondersteunt dit verzoek en wijst op de negatieve gevolgen van de uithuisplaatsing voor de ontwikkeling van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie, vooral gezien de eerdere beschuldigingen van misbruik door de stiefvader. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige de gelegenheid gegeven haar mening te uiten, en het hof heeft kennisgenomen van de zorgen van alle betrokken partijen. Het hof concludeert dat de oorspronkelijke doelstellingen van de uithuisplaatsing niet zijn gerealiseerd en dat de minderjarige erg ongelukkig is. Het hof besluit dat er voldoende basis is om te werken aan een thuisplaatsing binnen drie maanden, mits er duidelijke afspraken worden gemaakt over de veiligheid van de minderjarige. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen met ingang van 23 december 2019.