ECLI:NL:GHSHE:2019:3625

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
200.249.905_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie na relatiebreuk

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na een relatiebreuk tussen de man en de vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 augustus 2018 aangevochten, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen was vastgesteld op € 250,- per kind per maand. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie te verlagen naar € 193,- per maand voor beide kinderen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, verzocht het hof om het hoger beroep van de man af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw samen twee minderjarige kinderen hebben, geboren in 2013 en 2015. De man heeft de kinderen erkend en de rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de financiële situatie van beide ouders beoordeeld, inclusief hun netto besteedbare inkomens en de draagkracht. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 738,- per maand bedraagt, en dat de draagkracht van de man en de vrouw niet voldoende is om in deze behoefte te voorzien.

Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie voor de periode van 24 april 2018 tot en met 31 december 2018 vastgesteld op € 240,34 per maand, en met ingang van 1 januari 2019 op € 285,11 per maand. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.249.905/01
zaaknummer rechtbank : C/01/334372/FA RK 18-2505
beschikking van de meervoudige kamer van 3 oktober 2019
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.W. de Rijk te Helmond,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C. Doreleijers te Helmond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 16 november 2018 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 17 augustus 2018.
2.2.
De vrouw heeft op 10 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van 10 juli 2018 van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 12 juli 2019;
- een journaalbericht van 23 juli 2019 van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op 24 juli 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 15 augustus 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man een e-mailbericht van de man aan zijn advocaat d.d. 15 augustus 2015 overgelegd met als bijlage de aanslag Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen 2018.
De advocaat van de vrouw heeft (de oneven pagina’s 1 t/m 7) van de berekeningen ter zake de kosten kinderen, het besteedbaar inkomen van partijen tijdens de samenwoning, de berekening van de draagkracht van de man en de berekening van de draagkracht van de vrouw, overgelegd.
2.6.
Na de mondelinge behandeling zijn verder ingekomen:
- een journaalbericht van 20 augustus 2019 van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op 21 augustus 2019;
- de brief van 28 augustus 2019 van de zijde van de vrouw, ingekomen op 28 augustus 2019.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben tot het voorjaar 2017 een relatie met elkaar gehad.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De man heeft de kinderen erkend.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 juli 2017 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaald en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld zoals in het dictum van die beschikking is weergegeven.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 24 april 2018 bepaald op € 250,- per kind per maand.
4.2.1.
De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man enkel in staat is om een totaalbedrag ter zake van kinderalimentatie voor beide kinderen tezamen te voldoen van groot € 193,- per maand, onder de bepaling dat ter zake van de per 24 april 2018 op basis van de bestreden beschikking vervallen kinderalimentatietermijnen, het verschuldigde wordt bepaald op het bedrag/de bedragen die sedert 24 april 2018 door de man aan de vrouw is/zijn betaald, dan wel dat door het hof met terugwerkende kracht per 24 april 2018 bij beschikking in hoger beroep wordt bepaald dat man eerst per de ingangsdatum zoals die in de in het hoger beroep te wijzen beschikking wordt bepaald, gehouden is om ter zake van kinderalimentatie aan de vrouw betalingen te verrichten.
4.2.2.
De grieven van de man betreffen, naar het hof begrijpt, de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw en de verdeling van de kosten van de kinderen.
4.3.
De vrouw heeft verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de man in de kosten van de onderhavige procedure.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is gebleken dat de door de man te betalen kinderalimentatie dient in te gaan op 24 april 2018. De man kan zich op dat punt vinden in de bestreden beslissing.
Behoefte van de kinderen
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen € 738,- per maand bedraagt (niveau 2018), dat is € 369,- per kind per maand. Analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de kinderen met ingang van 1 januari 2019 totaal € 742,76 per maand, dat is € 376,38 per kind per maand.
Draagkracht
5.3.
Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van partijen ieders netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. In navolging van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) wordt het netto besteedbaar inkomen verhoogd met het eventueel te ontvangen kindgebonden budget. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachtformule.
Draagkracht van de vrouw
5.4.
Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat het hof uit van de voormelde door de advocaat van de vrouw ter mondelinge behandeling overgelegde berekening van de draagkracht van de vrouw. Uit deze berekening blijkt een netto besteedbaar inkomen van de vrouw (met tarieven 2019) van € 1.589,- per maand. Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat uit deze berekening een draagkracht van de vrouw volgt van € 124,- per maand. De man heeft deze door de vrouw overgelegde berekeningen ter mondelinge behandeling niet betwist, zodat het hof daarvan uitgaat, zowel voor het jaar 2018 als met ingang van 1 januari 2019.
Draagkracht van de man
5.5.1.
De draagkracht van de man is tussen partijen in geschil. De man heeft gesteld dat hij slechts draagkracht heeft om een kinderalimentatie aan de vrouw te betalen van totaal € 193,- per maand, dat is € 96,50 per kind per maand.
De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
5.5.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Van 24 april 2018 tot en met 31 december 2018
5.5.2.1. Het hof gaat uit van een fiscaal loon van de man in 2018 van € 26.325,-, zoals blijkt uit de door de man overgelegde (drie) jaaropgaven 2018, de aangifte Inkomstenbelasting
2018 en de aanslag Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen 2018. Het hof becijfert het netto besteedbaar inkomen van de man met ingang van 24 april 2018 op € 1.805,- per maand, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte en van deze beschikking deel uitmakende berekening (bijlage I).
Van 24 april 2018 tot en met 31 december 2018 bedraagt de draagkracht van de man:
70% (€ 1.805,- -/- [0,3 x € 1.805,- + 920,-]) = € 240,45 per maand.
Met ingang van 1 januari 2019
5.5.2.2. De man is met ingang van 1 januari 2019 als expeditiemedewerker in dienst getreden bij [bedrijf] voor 40 uur per week tegen een salaris van € 2.224,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, zoals blijkt uit de door de man overgelegde arbeidsovereenkomst (productie 19). Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties over de maanden mei, juni en juli 2019 (producties 13,14 en 15) blijkt een bruto salaris van € 2.301,84 bruto per maand, waarvan het hof voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaat. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man naast de arbeidsovereenkomst ook het bedrijfsreglement had moeten overleggen om te kunnen beoordelen of er sprake is van een eindejaarsuitkering of andere bonussen. Uit de arbeidsovereenkomst blijkt niet dat een eindejaarsuitkering of een andere bonus is overeengekomen, in tegenstelling tot hetgeen – onder verwijzing naar het bedrijfsreglement – wel is overeengekomen ter zake de reiskosten voor woon-werkverkeer. Ook uit de salarisspecificaties van de man is niet van enige opbouw van een eindejaarsuitkering of andere bonus gebleken. Het hof gaat uit van voormeld bruto salaris van de man, te vermeerderen met vakantietoeslag, zonder bonus van enige aard.
Het hof overweegt dat het dienstverband van de man weliswaar is aangegaan voor de duur van een jaar en dat het dienstverband van rechtswege eindigt op 1 januari 2020, doch thans is niet te voorzien of het dienstverband alsdan daadwerkelijk eindigt, dan wel dat dit eventueel wordt voortgezet. Te zijner tijd is er mogelijk sprake van een wijziging van omstandigheden die eventueel zou kunnen leiden tot wijziging van de thans vast te stellen kinderalimentatie. Partijen kunnen alsdan in onderling overleg een andere kinderalimentatie overeenkomen (het hof gaat ervan dat partijen daartoe alsdan in staat zullen zijn), bij gebreke waarvan de meest gerede partij zich alsdan tot de rechter kan wenden.
Rekening houdend met onder meer de op het salaris ingehouden pensioenpremie van
€ 129,50 per maand, becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de man met ingang van 1 januari 2019 op € 1.939,- per maand, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte en van deze beschikking deel uitmakende berekening (bijlage II). Met ingang van 1 januari 2019 bedraagt de draagkracht van de man:
70% (€ 1.939,- -/- [0,3 x € 1.939,- + 950,-]) = € 285,11 per maand.
Verdeling kosten kinderen
5.6.
Van 24 april 2018 tot en met 31 december 2018 bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in totaal € 364,45 per maand en met ingang van 1 januari 2019 totaal € 409,11 per maand. Het hof overweegt dat de totale draagkracht van partijen in de beide voormelde perioden onvoldoende is om in de behoefte van de beide kinderen te voorzien, zodat de man zijn volledige draagkracht voor de kosten van de kinderen dient aan te wenden.
Zorgkorting
5.7.
De man is in de door hem in hoger beroep overgelegde berekening verdeling kosten kinderen (productie 5) uitgegaan van een zorgkorting van 15%. De voorzitter heeft dit ter mondelinge behandeling besproken. Nu ter mondelinge behandeling niet van een ander aannemelijk percentage is gebleken, gaat het hof uit van een zorgkorting van 15%. Voor de beide kinderen betreft het van 24 april 2018 tot en met 31 december 2018 € 110,70 per maand en met ingang van 1 januari 2019 € 112,91 per maand.
5.8.
Nu echter de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de beide kinderen te voorzien en dit tekort groter is dan twee maal de zorgkorting vervalt de aanspraak van de man op de zorgkorting.
5.9.
Het hof stelt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van 24 april 2018 tot en met 31 december 2018 derhalve vast op € 240,34 per maand, dat is € 120,17 per kind per maand en met ingang van 1 januari 2019 op € 285,11 per maand, dat is afgerond
€ 142,55 per kind per maand.
Proceskosten
5.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft. Het hof ziet in hetgeen de vrouw in dat verband heeft aangevoerd geen aanleiding anders te beslissen.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 augustus 2018 uitsluitend voor zover het betreft de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide kinderen,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
van 24 april 2018 tot en met 31 december 2018 € 120,17 per kind per maand zal betalen, en
met ingang van 1 januari 2019 € 142,55 per kind per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en
J.C.E. Ackermans-Wijn en bijgestaan door de griffier, en is op 3 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.