ECLI:NL:GHSHE:2019:3624

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
200.261.843_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over minderjarige in het belang van de ontwikkeling en hechting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2019, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2017. De ouders, appellanten in deze zaak, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 april 2019 te vernietigen, waarin hun gezag over het kind werd beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot voogd werd benoemd. De ouders zijn van mening dat zij niet de kans hebben gekregen om te bewijzen dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen en hebben verzocht om een gezinsopname om hun pedagogische vaardigheden te onderzoeken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2019 zijn de ouders, de raad voor de Kinderbescherming en de GI gehoord. De raad heeft aangegeven dat er voldoende onderzoek is gedaan en dat het in het belang van de ontwikkeling van het kind is dat het perspectief bij het pleeggezin blijft. De GI heeft bevestigd dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor het kind op zich te nemen, ondanks de inzet van hulpverlening. De pleegmoeder heeft aangegeven dat het goed gaat met het kind in het pleeggezin.

Het hof heeft overwogen dat, gezien de complexe psychische problematiek van de moeder en de hulpverlening die is ingezet, de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De ouders blijven betrokken, maar de duidelijkheid over het gezag is noodzakelijk voor zowel hen als het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 oktober 2019
Zaaknummer : 200.261.843/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/260427 / FA RK 19-477
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuid-Oost-Nederland,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI));
- de heer en mevrouw [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juli 2019, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat zij het ouderlijk gezag over de minderjarige zullen behouden.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van Ek;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- mevrouw [pleegmoeder] (hierna te noemen de pleegmoeder).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang – op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 24 augustus 2017 onder toezicht van de GI. [minderjarige] is sinds 15 september 2017 uit huis geplaatst en verblijft sinds juni 2018 in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders hebben geen eerlijke kans gekregen om te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zelf op zich kunnen nemen. Alleen de moeder is met [minderjarige] geobserveerd bij de Kompaan, de vader is daarbij niet betrokken. Met inzet van de nodige hulpverlening kunnen de ouders de verzorging en opvoeding samen aan, wat de moeder mist vult de vader aan. Zij accepteren alle hulpverlening. De huidige bezoekregeling van twee uur in de twee weken is te beperkt om hun vaardigheden te kunnen laten zien.
Indien het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders zal komen te liggen dan geldt dat de ouders betrokken willen blijven bij de belangrijke beslissingen in het leven van [minderjarige] . Zij hebben tot nu toe nooit toestemming geweigerd. [minderjarige] is nog te jong om last te hebben van de verlengingszittingen met betrekking tot de uithuisplaatsingen. Een gezagsbeëindigende maatregel is derhalve niet nodig.
Ter zitting voeren de ouders aan dat zij een onderzoek naar hun pedagogische vaardigheden wensen in de vorm van een gezinsopname, zij het dat dit volgens de raadsman ter zitting een gepasseerd station is.
3.6.
De raad voert ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De wens van de ouders om voor [minderjarige] te zorgen is begrijpelijk, maar kan niet worden vervuld. Er is voldoende onderzoek gedaan en hulpverlening ingezet om te kunnen vaststellen dat het perspectief van [minderjarige] bij het pleeggezin ligt. Voor [minderjarige] ’ hechtingsproces is het belangrijk dat hij niet uit het pleeggezin wordt gehaald, ook niet voor een gezinsopname, zoals de ouders wensen. Een gezagsbeëindigende maatregel is nodig om zowel [minderjarige] als de ouders duidelijkheid te geven over de toekomst. Als die duidelijkheid er is kunnen de ouders hun rol als ouders op afstand vorm gaan geven.
3.7.
De GI voert ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De wens van de ouders om zelf voor [minderjarige] te zorgen is bekend; de GI heeft hierover veel met de ouders gesproken. Er is onderzoek gedaan / hulpverlening ingezet door zowel de raad, als Kompaan en De Bocht, als Anacare als Kracht in Zorg. Al deze instanties trekken de conclusie dat de ouders niet zelf de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich kunnen nemen. De ouders kunnen moeilijk accepteren dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt, reeds om die reden is een gezagsbeëeindigende maatregel nodig om voor alle betrokkenen duidelijkheid te verkrijgen. De moeder heeft inmiddels nadere onderzoeken gehad welke resultaten de beslissing om [minderjarige] niet bij de ouders te laten opgroeien, onderstrepen. Vanzelfsprekend spelen de ouders een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] en zal de GI zich inzetten om invulling te gegeven aan hun rol.
3.7.
De pleegmoeder voert ter zitting aan dat het goed gaat met [minderjarige] ; hij is gestart op een peuterspeelzaal. Hij ligt op sommige punten wat achter in zijn ontwikkeling (zoals praten), dit wordt in de gaten gehouden. Fysiek ontwikkelt hij zich goed. Hij heeft zijn draai gevonden binnen het pleeggezin en is daar goed gehecht.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen en de GI te benoemen tot voogd van [minderjarige] , dient te worden toegewezen. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is genoegzaam gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Er is veelvuldig en op intensieve basis hulpverlening ingezet. Alle betrokken hulpverleningsinstanties komen tot de conclusie dat de situatie bij de ouders geen basis biedt voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er bij de moeder nog altijd een forse en complexe psychische problematiek speelt waarvoor een lang traject aan hulpverlening ingezet zal moeten worden. Er kan derhalve niet geconcludeerd worden dat de situatie bij de ouders is verbeterd.
Het is het hof eveneens gebleken dat het belangrijk is voor zowel [minderjarige] als de ouders dat er duidelijkheid komt over het perspectief en de toekomst van [minderjarige] . De ouders blijven in hun hart de wens houden om voor [minderjarige] te zorgen en staan om die reden niet intrinsiek achter de uithuisplaatsing. Een gezagsbeëindigende maatregel zal de duidelijkheid geven die nodig is en vanuit die situatie kunnen de ouders hun rol vorm gaan geven.
Voor zover de ouders hebben willen verzoeken dat een onderzoek in de vorm van een gezinsopname wordt verricht, zal het hof dit afwijzen, alleen al omdat het niet in het belang van [minderjarige] is om nu uit zijn huidige veilige situatie in het pleeggezin te worden gehaald.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 april 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, C.N.M. Antens en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 3 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.