ECLI:NL:GHSHE:2019:3604

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.252.249_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing contactregeling tussen minderjarige en moeder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door de moeder van een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, vorderde herstel van contact met haar dochter, die bij de vader woont. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.A. de Kroon-Comley, voerde verweer en stelde dat de minderjarige zelf geen contact met de moeder wenst. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. Het hof heeft de feiten en de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in overweging genomen, waarin een zorg- en contactregeling was vastgesteld. De moeder had in kort geding gevorderd dat de vader zou meewerken aan contactherstel en dat er een bijzondere curator zou worden benoemd voor de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige klem zit in de conflictsituatie tussen de ouders en dat er geen uitvoering meer wordt gegeven aan de zorg- en contactregeling. Het hof heeft de vorderingen van de moeder afgewezen, omdat het opleggen van gedwongen contact niet in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer: 200.252.249/01
arrest van 1 oktober 2019
in de zaak in hoger beroep van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-van Riel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A. de Kroon-Comley.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 april 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/351634 KG ZA 18-700 gewezen vonnis van 30 november 2018.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 16 april 2019 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
  • de op 8 januari 2019 overgelegde stukken uit eerste aanleg van de kant van de moeder;
  • het faxbericht van 8 januari 2019 van de advocaat van de moeder;
  • het H17-formulier van 21 januari 2019 met producties, van de advocaat van de moeder;
  • het H16-formulier van 29 januari 2019 van de advocaat van de vader;
  • de brief van 5 februari 2019 van de advocaat van de moeder;
  • de brief van 5 maart 2019 van de advocaat van de moeder;
  • het H16-formulier van 18 april 2019, met producties, van de advocaat van de vader;
  • het ‘’Formulier bij Kindgesprek’’ ingevuld door [de minderjarige] , ingekomen bij het hof op
31 juli 2019;
  • het H12-formulier van 20 augustus 2019, met producties, van de advocaat van de moeder;
  • het H12-formulier van 21 augustus 2019, met producties, van de advocaat van de vader;
  • het H12 formulier van 22 augustus 2019, met producties, van de advocaat van de moeder.
5.2.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
5.3.
Het hof heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
5.4.
Het hof doet recht op grond van het bovenstaande en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
6.1.2.
Partijen oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
6.1.3.
Bij beschikking van 10 juni 2010 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, is onder meer, het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder bepaald. Tevens is hierin een zorg- en contactregeling opgenomen in het tussen partijen gesloten ouderschapsplan vastgelegd.
6.1.4.
Bij beschikking van 17 oktober 2018 is voornoemde beschikking gewijzigd, in die zin dat de vader en [de minderjarige] recht hebben op contact met elkaar eenmaal per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot de volgende vrijdag voor schooltijd, waarbij de vader samen met [de minderjarige] de door haar benodigde spullen gaat ophalen bij de woning van de moeder en ook haar schoolspullen weer samen met [de minderjarige] terugbrengt naar de woning van de moeder.
6.1.5.
Sinds 2 november 2018 verblijft [de minderjarige] bij haar vader en is er geen uitvoering meer gegeven aan de zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] .
6.1.6.
In de procedure in eerste aanleg vorderde de moeder in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad;
1. de man te veroordelen mee te werken aan contactherstel tussen de vrouw en [de minderjarige] en wel zo snel mogelijk;
2. de man te veroordelen tot nakoming c.q. hervatting van een door de voorzieningenrechter in goede justitie in het belang van [de minderjarige] vast te stellen zorgregeling en wel zo snel mogelijk;
3. een bijzonder curator te benoemen voor de minderjarige [de minderjarige] , die op basis van gesprekken met [de minderjarige] adviseert over de wijze waarop er een einde kan worden gemaakt aan de strijd tussen partijen;
4. sub 1 en sub 2 op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de man
zich niet houdt aan het in deze te wijzen vonnis;
5. met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
6.1.7.
De moeder heeft hieraan – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] zo spoedig mogelijk dienen te worden hervat en de eerder door de rechtbank vastgestelde co-ouderschapsregeling moet worden nageleefd.
6.1.8.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vader heeft aangevoerd dat hij [de minderjarige] voorzichtig probeert te stimuleren in het herstellen van het contact met de moeder, maar [de minderjarige] wil zelf geen contact met haar moeder. [de minderjarige] krijgt hiervoor hulp via Impegno.
6.1.9.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter - voor zover hier van belang - de beschikking van 17 oktober 2018 gewijzigd in die zin dat de regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt geschorst, en verder is bepaald dat de moeder en [de minderjarige] recht hebben op contact met elkaar, waarbij de opbouw van de duur en de frequentie van het contact in eerste instantie zal worden bepaald door de jeugdprofessional van Impegno totdat de door de rechtbank vastgestelde zorg- en contactregeling kan worden
nagekomen.
6.2.
De moeder kan zich niet vinden in het bestreden vonnis en is in hoger beroep gekomen.
In de onderhavige procedure vordert zij voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het contact tussen [de minderjarige] en de moeder zo spoedig mogelijk dient te worden hersteld, met benoeming van een hulpverlenende instantie, waarbij het uitgangspunt is dat de hulpverlening zich eerstens richt op contactherstel en vervolgens op opbouw en herstel van de co-ouderschapsregeling conform de beschikking van de rechtbank Breda van 17 oktober 2018 en tevens een bijzondere curator te benoemen, dan wel die maatregelen te treffen die het hof in het belang van [de minderjarige] geraden acht.
6.2.1.
Aan deze vordering heeft de moeder, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [de minderjarige] zit klem in de conflictsituatie tussen de ouders en op deze wijze kan geen uitvoering gegeven worden aan de co-ouderschapsregeling, waarvan [de minderjarige] eerder zelf heeft aangegeven dat zij die graag wenst. Doordat de benodigde hulpverlening niet kan worden opgestart zit de zaak muurvast. Impegno bleek immers – na afgifte van het vonnis in kort geding – niet in staat te zijn de beoogde hulpverlening te bieden. [psychologie] Psychologie heeft de benodigde expertise wel in huis om te komen tot het herstel en het opbouwen van het contact tussen [de minderjarige] en de moeder. Bovendien heeft de raad reeds in eerste aanleg aangegeven dat er geen belemmering is om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te hervatten, mits de benodigde hulp wordt geboden. Het is hierom van groot belang dat de hulpverlening spoedig wordt opgestart. Deze hulpverlening zou in een dwingend kader moeten plaatsvinden, aangezien de moeder verwacht dat vrijblijvende hulp geen soelaas zal bieden.
6.2.2.
De vader heeft tegen de grieven van de moeder gemotiveerd verweer gevoerd en geeft aan dat ook hij graag zou zien dat de verhouding tussen [de minderjarige] en de moeder weer normaliseert. Vanwege de houding van de moeder is er tot op heden echter nog geen enkel contact geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . [de minderjarige] geeft bovendien zelf uitdrukkelijk aan geen contact met de moeder te willen. Het beëindigen van de persoonlijke begeleiding vanuit Impegno heeft [de minderjarige] rust gegeven. Ondanks alles ontwikkelt [de minderjarige] zich goed. Zij is geslaagd voor haar MAVO-examen en volgt inmiddels een opleiding op het Sint Lucas in [vestigingsplaats] .
De onderhavige procedure is onnodig, omdat er diverse vormen van hulpverlening bij het gezin betrokken zijn (geweest). Begin september zal bovendien het traject ouderschaps-bemiddeling bij Sterk Huis beginnen. De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van de procedure nu zij geen belang heeft bij haar vorderingen.
6.2.3.
De raad heeft ter zitting bij het hof aangegeven de indruk te hebben dat de ouders [de minderjarige] een te zelfbepalende rol geven. Die rol acht de raad niet in het belang van [de minderjarige] . De raad ondersteunt de aanmelding van de ouders bij Sterk Huis.
6.3.
Het hof overweegt als volgt.
6.3.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
6.3.2.
Aan het hof ligt de vraag voor welke invulling van de zorg- en contactregeling, bij wege van voorziening, het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het hof heeft in dit verband ter zitting met de ouders besproken wat zij ieder op dit moment als grootste probleem ervaren. De ouders hebben daarbij ieder doelen geformuleerd die zij zouden willen behalen ter verbetering van de huidige situatie. Het hof heeft deze vervolgens met de ouders besproken en daarbij aangegeven welke stappen er volgens het hof door de ouders dienen te worden gezet om de door hen zelf gestelde doelen te kunnen bereiken.
De moeder heeft van haar kant aangegeven gelukkig te willen zijn met [de minderjarige] en te willen leren grenzen te kunnen stellen. De moeder geeft aan dat er over haar eigen grenzen heen gegaan wordt, waarbij het hof de indruk heeft dat de moeder ook over de grenzen van [de minderjarige] heen gaat. Gelet op de doelstellingen van de moeder acht het hof het van groot belang dat de moeder psychotherapie zal ondergaan, zodat zij kan werken aan haar autonomie en het leren stellen van en omgaan met grenzen. De moeder heeft zich ter zitting hiertoe bereid verklaard.
De vader heeft van zijn kant aangegeven opgewekt en gelukkig te willen zijn. Dat zal hij zijn als er contact komt tussen de moeder en [de minderjarige] , dat er rust komt in de opvoeding van [de minderjarige] en daarmede rust in zijn leven en dat er financieel evenwicht komt. Gelet op de doelstellingen van de vader acht het hof het van belang dat de vader een coachingstraject gaat volgen, zodat hij regie kan leren nemen in de opvoeding. Ook de vader heeft zich hiertoe ter zitting bereid verklaard.
Ter zitting bij het hof hebben partijen voorts aangegeven dat de eerste gesprekken met iedere ouder apart bij Sterk Huis op 5 september 2019 zullen plaatsvinden. Ook de raad staat achter deze vorm van ouderschapsbemiddeling. Het hof schat in dat het traject bij Sterk Huis de ouders veel meer zal kunnen bieden als zij de door het hof benoemde individuele hulpverlening – psychotherapie en coaching – zijn aangegaan. Los van het feit dat deze hulpverlening aan de ouders niet door het hof in een gedwongen kader kan worden opgelegd is het van groot belang, zoals hiervóór aangegeven, dat de ouders eerst zelf stappen zetten via de individuele hulpverlening. Zij kunnen de conclusies/leerpunten uit deze individuele trajecten vervolgens inbrengen in hun traject bij Sterk Huis. Het hof acht - onder deze omstandigheden en rekening houdend wat [de minderjarige] in het kindgesprek over de huidige contacten met de moeder heeft gezegd - het opleggen van een gedwongen contact tussen de moeder en [de minderjarige] nu niet in het belang van zowel [de minderjarige] , als de moeder en de vader.
Gelet op het voorgaande ziet het hof in deze stand van het geding bovendien geen meerwaarde [de minderjarige] te betrekken in de procedure via de benoeming van een bijzondere curator, nu er een zeer duidelijke lijn is uitgezet waar de ouders aan hebben te voldoen.
Tenslotte ziet het hof in hetgeen namens de vader is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel en zal het hof de proceskosten compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6.3.3.
Dit betekent dat het hof de vorderingen van de moeder (en die van de vader terzake de proceskosten) zal afwijzen.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 30 november 2018;
compenseert de kosten van dit hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 oktober 2019.
griffier rolraad