ECLI:NL:GHSHE:2019:3597

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.227.678_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het hof op basis van artikel 2:336 lid 3 BW en verwijzing naar de Ondernemingskamer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig was, ging het om een hoger beroep van [pensioen 1] tegen [pensioen 2]. De zaak betreft een geschil over de bevoegdheid van het hof om kennis te nemen van de vordering van [pensioen 1], die gebaseerd was op artikel 2:343 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat een aandeelhouder die door gedragingen van mede-aandeelhouders in zijn rechten of belangen is geschaad, een vordering tot uittreding kan instellen. Het hof merkte op dat artikel 2:336 lid 3 BW bepaalt dat hoger beroep uitsluitend kan worden ingesteld bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Hierdoor kwam het hof tot de conclusie dat het zich onbevoegd moest verklaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.227.678/01
arrest van 1 oktober 2019
in de zaak van
[pensioen 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [pensioen 1] ,
advocaat: mr. L.P.M. van Erp te Oss,
tegen
[pensioen 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [pensioen 2] ,
advocaat: mr. L.M. Dressel te Best,
als vervolg op het tussenarrest van 16 juli 2019. De paragrafen worden in aansluiting op voormeld tussenarrest doorgenummerd.

5.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • voormeld tussenarrest;
  • de akte uitlaten van [pensioen 1] ;
  • de antwoordakte van [pensioen 2] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In voormeld tussenarrest heeft het hof het met betrekking tot zijn bevoegdheid het navolgende overwogen:
“Het hof merkt op dat de primaire vordering van [pensioen 1] is gebaseerd op artikel 2:343 lid 1 BW. Daarin is - voor zover van belang - bepaald, dat de aandeelhouder die door gedragingen van één of meer mede-aandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, tegen die mede-aandeelhouders een vordering tot uittreding kan instellen, inhoudende dat zijn aandelen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van artikel 2:343a (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0003045&boek=2&titeldeel=8&afdeling=1&artikel=343a&z=2019-01-01&g=2019-01-01) BW worden overgenomen.
In het tweede lid van artikel 2:343 BW wordt onder meer artikel 2:336 lid 3 BW van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Artikel 2:336 lid 3 BW houdt in dat hoger beroep uitsluitend kan worden ingesteld bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Het hof heeft daarom het voornemen zich in deze zaak onbevoegd te verklaren en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam te verwijzen.”
6.2.
Aangezien geen van partijen zich over de bevoegdheid van dit hof had uitgelaten, zijn partijen in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van voormelde ambtshalve overweging zich bij akte hierover uit te laten.
6.2.1.
[pensioen 1] heeft aangevoerd dat er sprake is van een impliciete forumkeuze omdat hoger beroep is ingesteld bij dit hof en [pensioen 2] daar tegen geen exceptie van onbevoegdheid heeft opgeworpen. [pensioen 1] ziet daarom geen bezwaar tegen het inhoudelijk behandelen van de zaak door dit hof. Subsidiair refereert [pensioen 1] zich aan het oordeel van het hof.
6.2.2.
[pensioen 2] refereert zich aan het oordeel van dit hof.
6.3.
In artikel 2:337 lid 2 BW is geregeld dat in de statuten of een overeenkomst kan worden bepaald dat ter zake van geschillen als in die afdeling bedoeld wordt afgeweken van de rechterlijke bevoegdheid als geregeld in artikel 2:336 lid 3 BW. Niet is gesteld dat één van voormelde uitzonderingen zich voor doet. Gelet hierop en hetgeen is overwogen in het tussenarrest, zal dit hof zich onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de zaak
verwijst de zaak naar de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en M.A.M. Vaessen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 oktober 2019.
griffier rolraadsheer