In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het telen van 512 hennepplanten. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 165.000,- en een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de rechtbank. De verdediging voerde verweer tegen de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de schatting van het voordeel gebaseerd op vier oogsten van hennepplanten, waarbij het hof de kosten en opbrengsten heeft geanalyseerd. De rechtbank had de kosten per oogst vastgesteld op € 3.514,46 en het hof heeft deze schatting overgenomen. Het hof heeft ook de kosten voor bewoners en bewatering in aanmerking genomen, wat leidde tot een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 156.193,-.
De verdediging had verzocht om de betalingsverplichting te matigen, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het hof heeft de veroordeelde uiteindelijk verplicht om € 156.193,- te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het wederrechtelijk behaalde voordeel.