ECLI:NL:GHSHE:2019:3547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
20-000377-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse Vrachtbriefgegevens en Overschrijding van Gebruiksnormen in de Meststoffenwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1957, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 10.150 voor het opzettelijk voorhanden hebben van valse Vrachtbriefgegevens (VZC's) in strijd met artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Deze valse gegevens waren bedoeld om te verdoezelen dat de gebruiksnorm voor stikstof en fosfaat op zijn landbouwbedrijf was overschreden, wat kan leiden tot bestuurlijke boetes en milieuschade. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de onjuistheid van de gegevens en dat hij deze opzettelijk had aangeleverd. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de geldboete verlaagd naar € 9.000, subsidiair 80 dagen hechtenis, vanwege overschrijding van de redelijke termijn in zowel eerste aanleg als hoger beroep. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de financiële situatie van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van correcte gegevens in de landbouwsector en de gevolgen van het aanleveren van valse informatie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000377-17
Uitspraak : 6 september 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 23 januari 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-995513-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het ten laste gelegde ‘opzettelijk voorhanden hebben van het valse geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete van € 10.150, subsidiair 86 dagen hechtenis.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met aanvulling van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen;
  • met aanvulling van de overweging omtrent het gevoerde verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld;
  • met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering;
  • met uitzondering van de aangehaalde wetsartikelen;
Aanvulling van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
In aanvulling op de derde alinea op pagina 3 het vonnis, die begint met de woorden ‘Verdachte heeft op 4 december 2012’ en eindigt met de woorden ‘ [bedrijf zoon verdachte] ’, overweegt het hof nog het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 7 december 2016 verklaard dat hij op de VZC’s had zien staan dat het afleveradres [bedrijf] was en dat hij wist dat dit niet klopte. Hij verklaarde dat hij wist dat de doorslagen van de VZC’s die hij in de auto voorhanden had, niet klopten. [1]
Strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat [verdachte] slechts heeft gehandeld overeenkomstig een gemaakte afspraak tussen hem en [bedrijf]
Het hof overweegt als volgt.
[verdachte] wist dat de gegevens zoals deze op de (doorslagen van de) VZC’s die hij voorhanden had waren opgenomen, onjuist waren en niet correspondeerden met de gegevens van de afnemer en de losplaats van het bedrijf van [bedrijf zoon verdachte] . Verdachte heeft deze afspraken zelf gemaakt met de bestuurder van [leverancier] , [bestuurder leverancier] . Het hof acht bewezen dat verdachte deze valse geschriften opzettelijk voorhanden heeft gehad. Derhalve is het hof van oordeel dat geen sprake is van een verontschuldigbare feitelijke dwaling. Het beroep op afwezigheid van alle schuld dient daarom te worden verworpen.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het bijzonder heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 71 doorslagen van valse VZC’s, welke doorslagen in de administratie van het bedrijf van (een van) zijn zonen was verwerkt. De originele VZC’s zijn aangeleverd en geregistreerd bij de Dienst Regelingen (DR). De gegevens van genoemde VZC’s zijn in strijd met de waarheid aangeleverd door daarop [bedrijf] als afnemer te vermelden, terwijl in werkelijkheid sprake was van een Nederlandse afnemer, te weten het bedrijf van (een van) de zonen van verdachte. Verdachte heeft eraan meegewerkt dat deze valse VZC’s werden opgemaakt en bij de DR werden geregistreerd. Hij was degene die met [bestuurder leverancier] van [leverancier] afspraken heeft gemaakt over genoemde compost. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen dat in de juistheid van dergelijke geschriften moet kunnen worden gesteld, geschaad.
Op de VZC’s moeten gegevens met betrekking tot vervoerde compost worden ingevuld. Door het aanleveren van de gegevens van de VZC’s kan worden vastgesteld welke hoeveelheden stikstof en fosfaat op een landbouwbedrijf van de afnemer zijn aangevoerd en of de betreffende afnemer de gebruiksnorm betreffende stikstof en fosfaat heeft overschreden. Deze gebruiksnorm is vastgesteld om overbemesting te voorkomen. Een overschrijding van de gebruiksnorm kan leiden tot bestuurlijke boetes. Wanneer valse gegevens worden aangeleverd met betrekking tot de afnemer van de compost, wordt de regelgeving van de Meststoffenwet ondermijnd. Door overschrijding van genoemde gebruiksnorm kan immers overbemesting plaatsvinden, waardoor milieuschade voor de bodem en grondwater kan ontstaan.
In het algemeen zal het doel van het aanleveren van valse gegevens bij de DR zijn om overschrijdingen van de gebruiksnorm te maskeren en zodoende meer compost te kunnen afzetten bij de daadwerkelijke gebruikers van compost. Voorts is bij deze handelwijze sprake van valse concurrentie ten opzichte van bedrijven die wel volgens de geldende regels compost verhandelen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2019 blijkt dat verdachte in het verleden eenmaal in aanraking is gekomen met de politie. Dit betrof een overtreding van de Wet milieubeheer in 2005, welke zaak door middel van een transactie met het Openbaar Ministerie is afgedaan.
Alle omstandigheden afwegende en daarmee rekening houdend met het tijdsverloop van de zaak, acht het hof oplegging van een geldboete van € 13.000, subsidiair 100 dagen hechtenis, in beginsel passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van deze geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Het vonnis van de rechtbank is niet gewezen binnen twee jaren nadat er jegens verdachte een handeling is verricht waaraan zij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. In de onderhavige zaak is verdachte op 4 december 2012 door de politie verhoord. Naar het oordeel van het hof is de redelijke termijn op dat moment aangevangen. Nu de rechtbank eerst op 23 januari 2017 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 2 jaren en 1 maand overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een langere termijn rechtvaardigen.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft op 3 februari 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 6 september 2019 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met 7 maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een langere termijn rechtvaardigen.
Gelet op voornoemde schending van de redelijke termijn zal het hof volstaan met het opleggen van een geldboete van € 9.000, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 9.000,00 (negenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 6 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.T.F.M. van Krieken en B. Stapert zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 december 2016.