ECLI:NL:GHSHE:2019:3544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
20-000375-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift door een rechtspersoon met betrekking tot compostleveringen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift door meermalen valse vervoersbewijzen (VZC's) op te maken. Deze VZC's vermeldden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] compost had afgenomen, terwijl deze in werkelijkheid door een ander bedrijf was afgenomen. De verdachte had deze valse VZC's geregistreerd bij de Dienst Regelingen (DR), wat het vertrouwen in de juistheid van dergelijke documenten ondermijnde en mogelijk leidde tot milieuschade door overbemesting.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 14.300. In hoger beroep werd de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep tegen de deelvrijspraken van de rechtbank beoordeeld. Het hof oordeelde dat de deelvrijspraken beschermde vrijspraken waren en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in dat deel van het hoger beroep.

Het hof bevestigde de bewezenverklaring van het valselijk opmaken van de VZC's en oordeelde dat de verdachte opzettelijk valse gegevens had aangeleverd. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit en oordeelde dat de verdachte wist dat de gegevens onjuist waren. Uiteindelijk werd de geldboete verlaagd naar € 13.000, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000375-17
Uitspraak : 6 september 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 23 januari 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-995511-13 tegen:

[verdachte] ,

statutair gevestigd te [adres verdachte] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het ten laste gelegde ‘medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete van € 14.300.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank verdachte partieel heeft vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover dit feit betrekking heeft op het valselijk opmaken van de onder 7-10 genoemde vervoersbewijzen zuiveringsslib en compost (hierna: VZC) met nummers 5265239, 5266247, 5266212, en 5265274. Gelet op de omstandigheid dat het woord ‘telkens’ in de tenlastelegging is opgenomen en elk VZC afzonderlijk in de tenlastelegging is genoemd, is het hof van oordeel dat de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging aldus was om de valsheid in geschrift van elk VZC apart ten laste te leggen. Het hof is derhalve van oordeel dat de deelvrijspraken van de rechtbank beschermde vrijspraken betreffen.
Namens verdachte is onbeperkt hoger beroep ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dit tegen voornoemde deelvrijspraken is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 december 2011 tot en met 31 december 2012 te Dirksland en/of Nieuwerkerk en/of andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, 10, althans een (groot) aantal vervoersbewijzen zuiveringsslib en compost, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken dan wel heeft vervalst of heeft laten vervalsen, door (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid in:
1. het vervoersbewijs voorzien van het nummer 3810912 (zaak 7, ordner/map 10, document nummer 1-101.1.76.45) te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen en/of dat bewijs voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van (een vertegenwoordiger van ) [bedrijf 1] , zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] , in ieder geval een ander dan [bedrijf 1] , was afgenomen en/of
2 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4129741 (zaak 7, ordner/map 10, document nummer H01.1.76.21) te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen en/of dat bewijs voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van (een vertegenwoordiger van ) [bedrijf 1] , zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] , in ieder geval een ander dan [bedrijf 1] , was afgenomen en/of
3 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4131680 (zaak 7, ordner/map 10, document nummer H01.1.75.63) te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen en/of dat bewijs voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van (een vertegenwoordiger van ) [bedrijf 1] , zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] , in ieder geval een ander dan [bedrijf 1] , was afgenomen en/of
4 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4131694 (zaak 7, ordner/map 11, document nummer 1-101.1.75.61) te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen en/of dat bewijs voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van (een vertegenwoordiger van ) [bedrijf 1] , zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] , in ieder geval een ander dan [bedrijf 1] , was afgenomen en/of
5 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4131687 (zaak 7, ordner/map 11, document nummer H01.1.75.62) te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen en/of dat bewijs voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van (een vertegenwoordiger van ) [bedrijf 1] , zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] , in ieder geval een ander dan [bedrijf 1] , was afgenomen en/of
6 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4131722 (zaak 7, ordner/map 11, document nummer H01.1.75.66) te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen en/of dat bewijs voorzien van een handtekening die door moest gaan voor die van (een vertegenwoordiger van ) [bedrijf 1] , zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] , in ieder geval een ander dan [bedrijf 1] , was afgenomen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 30 december 2011 tot en met 31 december 2012 te Dirksland tezamen en in vereniging met een ander 5 vervoersbewijzen zuiveringsslib en compost - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt door telkens valselijk en in strijd met de waarheid in:
1. het vervoersbewijs voorzien van het nummer 3810912 te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen, zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] was afgenomen en
2 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4129741 te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen, zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] was afgenomen en
3 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4131680 te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen, zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] was afgenomen en
4 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4131694 te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen, zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] was afgenomen en
5 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4131687 te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen, zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] , in ieder geval een ander dan [bedrijf 1] , was afgenomen en
6 - het vervoersbewijs voorzien van het nummer 4131722 te vermelden of te laten vermelden dat een bedrijf genaamd [bedrijf 1] een hoeveelheid compost had afgenomen, zulks terwijl die compost in werkelijkheid door een bedrijf of persoon genaamd [bedrijf/betrokkene 2] was afgenomen, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
Verdachte [verdachte]
De besloten vennootschap [verdachte] met vestigingsadres [adres verdachte]
is op 29 december 2011 opgericht. Bestuurder en enige aandeelhouder van
[verdachte] is [bestuurder verdachte] . [2] Bestuurders van [bestuurder verdachte] . zijn [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . [3]
Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] is [eigenaar bedrijf 3] . [4]
Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] . is [bedrijf 5]
. [5] Bestuurders van [bedrijf 5] . zijn [eigenaar bedrijf 5] en
[vrouw eigenaar bedrijf 5] . [6]
Het hof stelt vast dat [eigenaar bedrijf 3] en [eigenaar bedrijf 5] ten tijde van de ten laste
gelegde periode bestuurders waren van [verdachte]
Regelgeving met betrekking tot compost
Compost is een organische meststof, waarop de regelgeving van de Meststoffenwet van
toepassing is. Compost bevat onder meer stikstof en fosfaat als bemestende elementen.
Ingevolge de bij en krachtens de Meststoffenwet gestelde voorschriften gaan transporten
van compost vergezeld van VZC’s.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wordt –
ter zake van het vervoer van zuiveringsslib, compost en overige organische meststoffen – door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de vervoerder er voor zorg draagt dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 56 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en door de leverancier, de vervoerder en de afnemer wordt ondertekend. De gegevens die zijn vermeld op de VZC’s dienen elektronisch te worden geleverd aan de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna DR) die deze gegevens registreert. Hiermee kan worden vastgesteld welke hoeveelheden stikstof en fosfaat op een landbouwbedrijf zijn aangevoerd en in de bodem gebracht en of de compost overeenkomstig de gebruiksnorm wordt toegepast.
De vermeende leveringen aan [bedrijf 1]
In de tenlastelegging zijn 6 VZC’s opgenomen waarop [verdachte] als vervoerder en [bedrijf 1] als afnemer staat vermeld met opmerkingscode
11. Onder de naam van de afnemer [bedrijf 1] is een handtekening geplaatst. Het betreffen de volgende VZC’s:
  • VZC nr. 3810912 d.d. 25 april 1012,
  • VZC nr. 4129741 d.d. 25 april 2012,
  • VZC nr. 4131680 d.d. 13 juli 2012,
  • VZC nr. 4131687 d.d. 13 juli 2012,
  • VZC nr. 4131694 d.d. 13 juli 2012,
  • VZC nr. 4131722 d.d. 13 juli 2012.
Middels een baken is waargenomen dat het voertuig met het kenteken [kenteken] zich op 8,
20, 24, 27, 28 en 29 augustus 2012 verplaatste van [bedrijf 6]
[plaats 1] naar een perceel in [locatie 3] , in de directe omgeving van de. [locatie 2] (België)
aan de Nederlandse kant van de grens, welk perceel op naam staat van [bedrijf/betrokkene 2] .
In de gegevens van de bij de DR geregistreerde VZC’s stond dat [verdachte]
met het voertuig met genoemd kenteken dan wel met een ander voertuig op 8, 20, 24, 27, 28
en 29 augustus 2012 geen vrachten had afgeleverd op naam van “ [bedrijf/betrokkene 2] ”, maar wel
met het voertuig met genoemd kenteken op genoemde data compost had afgeleverd bij
afnemer [bedrijf 1] . [8]
In een overzicht [9] van alle bij de DR geregistreerde VZC’s waarop [bedrijf 1] als afnemer
is vermeld, is te zien dat door [verdachte] in de periode van 25 april 2012 tot en met 30 augustus 2012 in totaal 143 vrachten compost waren geleverd aan [bedrijf 1] . Op deze VZC’s was de opmerkingscode 11 vermeld, waarmee werd aangegeven dat de levering was geëxporteerd naar België. [10]
Op 31 augustus 2012 werd op de [locatie 2] (België) op Nederlands grondgebied
een grote hoop compost waargenomen. [11]
[bestuurder] , bestuurder van [bedrijf 1] te [locatie 1] ), heeft verklaard dat
hij het bedrijf [verdachte] ) niet kent en van dat bedrijf geen producten heeft
overgenomen. [bedrijf 1] koopt in principe geen compost aan. [12]
[persoon behorende bij bedrijf 2] heeft op 4 december 2012 verklaard dat [eigenaar bedrijf 3] van [verdachte] hem eind 2011 heeft gevraagd of hij afzetmogelijkheden wist voor de compost. De betreffende compost was bedoeld voor [bedrijf 1] . [bedrijf/betrokkene 2] zou die compost samen met de afvalresten van de aardappelteelt mengen en dit daarna afleveren aan [bedrijf 1] , maar die plannen zijn nooit ten uitvoer gebracht. Later heeft [bedrijf 1] zich teruggetrokken. Hij heeft die afspraken namens de bedrijven van zijn zoon gemaakt. Hij heeft dit geregeld met [eigenaar bedrijf 3] van [verdachte] Er is in de tussentijd een aantal ton compost gestort aan de [locatie 3] . Hijzelf of zijn zonen hebben nooit op de VZC’s getekend voor ontvangst van de compost en er is ook niemand van [bedrijf 1] geweest die deze VZC’s getekend heeft. [persoon behorende bij bedrijf 2] verklaarde voorts, nadat hem een mail van [eigenaar bedrijf 3] d.d. 27 januari 2012 aan hem was voorgehouden waarin staat vermeld dat de afleverbewijzen op [bedrijf 1] in [locatie 1] worden gezet, [13] dat het feitelijk anders is en dat de compost door [verdachte] is geleverd op de [locatie 3] , terwijl de VZC’s behorende bij deze transporten door [verdachte] op naam van [bedrijf 1] zijn gezet. [14]
[eigenaar bedrijf 3] heeft verklaard dat hij wist dat bedoelde compost in depot werd gezet en dat [bedrijf/betrokkene 2] heeft aangegeven op welke naam de compost moest worden gezet. [15] [eigenaar bedrijf 3] heeft ook nog verklaard dat die compost is gelost op de grensweg in Nederland, vlak bij de Belgische grens. [medewerker] was degene die de VZC’s opmaakte. [16] Nadat [eigenaar bedrijf 3] werd geconfronteerd met de hierboven genoemde mail van hem aan [bedrijf/betrokkene 2] d.d. 27 januari 2012, verklaarde [eigenaar bedrijf 3] dat het klopt dat het zo met [bedrijf/betrokkene 2] is afgesproken.
Het hof concludeert dat [eigenaar bedrijf 3] heeft erkend dat de leveringen plaatsvonden aan [bedrijf/betrokkene 2] in Nederland. Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van opzettelijke misleiding, in elk geval van de DR. Het mag zo zijn dat de bedoeling was dat deze compost, gemengd met andere stoffen, naar [bedrijf 1] in België ging, feitelijk was de compost geleverd aan het bedrijf van (een van) de zonen van [bedrijf/betrokkene 2] in [locatie 3] . Dat deze compost in [locatie 3] lag, was derhalve niet geregistreerd bij de DR en de mogelijkheid bestond dat deze compost elders, bijvoorbeeld binnen Nederland, gebruikt zou worden op landbouwgrond, ook al was dat niet de bedoeling.
Door verdachte is naar voren gebracht dat, nu zij hadden vernomen dat in de toekomst de uiteindelijke gebruiker het bedrijf [bedrijf 1] zou zijn, het terecht is dat dit bedrijf is vermeld. Ten aanzien van de losplaats is betoogd dat deze zich op een weg zonder postcode bevond in de buurt van de Belgische grens en daarom terecht de Belgische postcode van de plaats [locatie 1] als losplaats op het document is opgenomen.
Het hof verwerpt deze stellingen. Uit de toelichting bij het formulier blijkt dat de persoon aan wie de compost daadwerkelijk wordt overgedragen als afnemer op het formulier moet worden vermeld. Dat de uiteindelijke gebruiker (waarmee het bedrijf geen relatie heeft) zou moeten worden vermeld vindt geen steun in het recht, noch in de praktijk.
Met betrekking tot de postcode die als losplaats is vermeld is het hof van oordeel dat ook die als vals moet worden aangemerkt. De losplaats bevond zich in de nabijheid van het bedrijf van [bedrijf/betrokkene 2] , zodat het voor de hand had gelegen dat deze postcode op het formulier was vermeld. De daadwerkelijke losplaats bevond zich inderdaad vlakbij de Belgische grens, maar zoals uit het dossier naar voren komt vlakbij de [locatie 2] . De redenering van verdachte volgend zou dan de postcode van de [locatie 2] en niet die van [locatie 1] op het formulier vermeld moeten zijn. De postcode van [locatie 1] past bij het bedrijf dat als afnemer is vermeld, [bedrijf 1] , dat in [locatie 1] is gevestigd.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de 6 op de tenlastelegging genoemde VZC’s waarop vermeld is dat [bedrijf 1] een hoeveelheid compost heeft afgenomen, valselijk zijn opgemaakt, omdat (het betrokken personeel van) [verdachte] wist dat die compost in werkelijkheid door [bedrijf/betrokkene 2] was afgenomen. Dat [verdachte] als dader van dit feitencomplex kan worden aangemerkt, zal hieronder nog nader worden uitgewerkt.
Daderschap van de rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie is het uitgangspunt dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De geconstateerde verboden gedragingen (het valselijk opmaken van de VZC’s) zijn verricht door personen die ten behoeve van de rechtspersoon (verdachte) werkzaam waren ten tijde van het verrichten van die gedragingen. [eigenaar bedrijf 3] , bestuurder van de rechtspersoon, heeft hieromtrent zelf afspraken met [bedrijf/betrokkene 2] gemaakt en administratief medewerker [medewerker] maakte de VZC’s op. De gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, nu uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat de activiteiten van de rechtspersoon bestaan uit “In- en verkoop van compost, bodemveredelaars, afval, digistaat, grondstoffen en delfstoffen, alsmede bemiddeling daarin en bewerking daarin”. [17] De gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest in het door hen uitgeoefende bedrijf doordat op deze manier overschrijdingen van de gebruiksnorm door andere bedrijven konden worden gemaskeerd en zodoende meer compost kon worden afgezet bij deze gebruikers. Daarmee kon de afzetmarkt van verdachte in stand worden gehouden of worden vergroot. Ook is voldoende komen vast te staan dat de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de verboden gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden. De rechtspersoon – bestuurd door [eigenaar bedrijf 3] en [eigenaar bedrijf 4] – had zeggenschap over deze gedragingen, zeggenschap over de werkzaamheden van de administratief medewerker die de bonnen opmaakte en heeft deze gedragingen aanvaard. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de verboden gedragingen in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde heeft begaan.
Medeplegen
[persoon behorende bij bedrijf 2] heeft verklaard dat [eigenaar bedrijf 3] aan hem had gevraagd of hij afzetmogelijkheden wist voor de compost, waarop [persoon behorende bij bedrijf 2] het bedrijf [bedrijf 1] aandroeg. Dit bedrijf werd vervolgens als afnemer op de VZC’s vermeld. [persoon behorende bij bedrijf 2] wist dit en wist dat dit niet klopte nu de vrachten immers op het terrein van het bedrijf van zijn zoon werden gelost. [18] , [19] [bedrijf/betrokkene 2] heeft de doorslagen van de VZC’s van deze transporten voorhanden gehad en in zijn auto bewaard. Uit het voorgaande leidt het hof af dat er tussen [verdachte] en [bedrijf/betrokkene 2] een gezamenlijk plan was om compost bij [bedrijf/betrokkene 2] te lossen, terwijl op de VZC’s de naam van [bedrijf 1] als afnemer werd vermeld.
Door [bedrijf 1] aan te dragen aan [verdachte] , wetende dat [bedrijf 1] ten onrechte op de VZC’s als afnemer zou worden vermeld, de compost vervolgens af te nemen en de doorslagen van de VZC’s voorhanden te hebben, is het hof van oordeel dat [bedrijf/betrokkene 2] een wezenlijke intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het valselijk opmaken van de VZC’s. Gelet hierop acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat [verdachte] slechts heeft gehandeld overeenkomstig een gemaakte afspraak tussen [bedrijf/betrokkene 2] en [bedrijf 1] .
Het hof overweegt als volgt.
[verdachte] wist dat de gegevens zoals deze in de VZC’s waren opgenomen, onjuist waren en niet correspondeerden met de gegevens van de afnemer en losplaats van [verdachte] , te weten [bedrijf/betrokkene 2] te [locatie 3] . Het hof acht bewezen dat verdachte de geschriften opzettelijk valselijk heeft opgemaakt. Derhalve is het hof van oordeel dat geen sprake is van een verontschuldigbare feitelijke dwaling. Het beroep op afwezigheid van alle schuld dient daarom te worden verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft het hof gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf betrekt het hof het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd. Daarnaast houdt het hof rekening met de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar financiële draagkracht, voor zover van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (medeplegen van) valsheid in geschrift door meermalen valse VZC’s op te maken waarbij een afnemer werd vermeld die compost zou hebben afgenomen, terwijl die in werkelijkheid door een ander was afgenomen. Deze VZC’s zijn door verdachte bij de DR geregistreerd. Met haar handelen heeft verdachte het vertrouwen dat in de juistheid van dergelijke geschriften moet kunnen worden gesteld, geschaad.
Op de VZC’s moeten gegevens met betrekking tot vervoerde compost worden ingevuld. Door het aanleveren van de gegevens van de VZC’s kan worden vastgesteld welke hoeveelheden stikstof en fosfaat op een landbouwbedrijf van de afnemer zijn aangevoerd en of de betreffende afnemer de gebruiksnorm betreffende stikstof en fosfaat heeft overschreden. Deze gebruiksnorm is vastgesteld om overbemesting te voorkomen. Een overschrijding van de gebruiksnorm kan leiden tot bestuurlijke boetes. Wanneer valse gegevens worden aangeleverd met betrekking tot de afnemer van de compost, wordt de regelgeving van de Meststoffenwet ondermijnd. Door overschrijding van genoemde gebruiksnorm kan immers overbemesting plaatsvinden, waardoor milieuschade voor de bodem en grondwater kan ontstaan.
In het algemeen zal het doel van het aanleveren van valse gegevens bij de DR zijn om overschrijdingen van de gebruiksnorm te maskeren en zodoende meer compost te kunnen afzetten bij de daadwerkelijke gebruikers van compost. Voorts is bij deze handelwijze sprake van valse concurrentie ten opzichte van bedrijven die wel volgens de geldende regels compost verhandelen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2019 blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Alle omstandigheden afwegende en daarmee rekening houdend met het tijdsverloop van de zaak, acht het hof oplegging van een geldboete van € 17.000 in beginsel passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Het vonnis van de rechtbank is niet gewezen binnen twee jaren nadat er jegens verdachte een handeling is verricht waaraan zij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. In de onderhavige zaak zijn de bestuurders van verdachte op 21 januari 2013 in verzekering gesteld. Naar het oordeel van het hof is de redelijke termijn op dat moment aangevangen. Nu de rechtbank eerst op 23 januari 2017 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 2 jaren overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een langere termijn rechtvaardigen.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft op 3 februari 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 6 september 2019 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met 7 maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een langere termijn rechtvaardigen.
Gelet op voornoemde schending van de redelijke termijn zal het hof volstaan met het opleggen van een geldboete van € 13.000.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 47, 51 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 7-10 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 13.000,00 (dertienduizend euro).

Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 6 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. B. Stapert zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het
2.Een geschrift, te weten een online uittreksel uit het handelsregister van de KvK, pagina’s 168-169 van het eind-proces-verbaal.
3.Een geschrift, te weten een online uittreksel uit het handelsregister van de KvK, pagina’s 164-165 van het eind-proces-verbaal.
4.Een geschrift, te weten een online uittreksel uit het handelsregister van de KvK, pagina’s 158-159 van het eind-proces-verbaal.
5.Een geschrift, te weten een online uittreksel uit het handelsregister van de KvK, pagina’s 166-167 van het eind-proces-verbaal.
6.Een geschrift, te weten een online uittreksel uit het handelsregister van de KvK, pagina’s 158-159 van het eind-proces-verbaal.
7.De geschriften, te weten zes VZC’s, als bijlage in ordner 10, dossier F, onder de nummers H01.1.76.45, H01.l.76.21, H01.l.75.63, H01.I.75.61, H01.l.75.62 en H01.1.75.66, opgenomen bij voornoemd eind-proces-verbaal.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 1886 en 1887 van voornoemd eind-proces-verbaal.
9.Een geschrift, te weten een overzicht F/009, opgenomen als bijlage van voornoemd eind-proces-verbaal in ordner 10.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1887 van voornoemd eind-proces-verbaal.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1887 van voornoemd eind-proces-verbaal.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [bestuurder] , pagina’s 1899 en 1900 van voornoemd
13.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht. pagina 1921 van voornoemd eind-proces-verbaal.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [persoon behorende bij bedrijf 2] , pagina’s 1876 t/m 1879 van voornoemd
15.Het proces-verbaal van verhoor van [eigenaar bedrijf 3] , pagina’s 1911 en 1912 van voornoemd eind-
16.De verklaring van vertegenwoordiger [eigenaar bedrijf 4] , afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2016.
17.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina 168 van het eindproces-verbaal.
18.Het proces-verbaal van verhoor van [persoon behorende bij bedrijf 2] d.d. 4 december 2012, pagina’s 1874-1880 van het eind-proces-verbaal.
19.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van [eigenaar bedrijf 3] aan [persoon behorende bij bedrijf 2] d.d. 27 januari 2012, pagina 1921 van het eind-proces-verbaal.