ECLI:NL:GHSHE:2019:3508

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
200.261.035_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van de zorg voor de vader met psychiatrische problemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen. De vader, die gediagnosticeerd is met paranoïde schizofrenie en PTSS, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, die de uithuisplaatsing van de kinderen had goedgekeurd. De vader heeft geen hulpvraag en is afgesloten van gas, water en licht, wat leidt tot een dreigende uithuiszetting. De kinderen verblijven sinds januari 2019 op een geheime locatie en zijn onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). De vader heeft de kinderen al vijf maanden niet gezien en zijn emotionele stabiliteit is zorgwekkend, wat het hof heeft meegenomen in zijn overwegingen. De GI heeft verklaard dat de vader onvoorspelbaar en gevaarlijk is, en dat hij dringend psychiatrische hulp nodig heeft, maar niet openstaat voor hulpverlening. Het hof heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de kinderen niet kan worden gewaarborgd door de vader en dat hun uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De bestreden beschikking is bekrachtigd, en het hof heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 september 2019
Zaaknummer : 200.261.035/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/343584 / JE RK 19-261
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.T.P. Tielemans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder] , hierna: de moeder;
  • Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [locatie] , hierna: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juni 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de uithuisplaatsing betreft; kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van art. 8 Verordening Brussel II-bis bezit de Nederlandse rechter rechtsmacht. Ingevolge art. 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands intern recht van toepassing (vgl. ook art. 21 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
3.2.
De ouders zijn op 4 oktober 2010 in Kosovo met elkaar gehuwd. De vader woonde toen al in Nederland. In 2011 is de moeder ook naar Nederland gekomen. Tijdens dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
3.3.
Met ingang van 11 januari 2019 is er sprake van een (aanvankelijk: voorlopige) ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven sindsdien gezamenlijk op een geheime locatie.
3.4.1.
De raad heeft op 15 februari 2019 verzocht om zowel een ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden als een machtiging tot uithuisplaatsing (pleeggezinplaatsing) voor de duur van twaalf maanden.
3.4.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de verzoeken van de raad toegewezen en de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 maart 2019 tot 15 maart 2020. Verder heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 15 maart 2019 tot 15 maart 2020.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de door de rechtbank verleende machtiging tot uithuisplaatsing betreft. In dat kader voert de vader, kort samengevat, het volgende aan.
De vader reageert soms emotioneel, omdat de kinderen uit huis zijn geplaatst. Dit is voor hem, voor zijn vrouw en zijn kinderen een zeer heftige ervaring. Daarbij komt dat de vader uit een ander land met een andere cultuur afkomstig is. Hij is niet gewend aan de werkwijze in Nederland wat kan zorgen voor (onnodige) onduidelijkheden, miscommunicatie en discussies. De vader heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling en staat open voor hulp. De vader heeft de kinderen al vijf maanden niet gezien. De vader zal zich volledig inzetten om zijn emoties onder controle te houden om discussie met de gezinsvoogd zoveel mogelijk te voorkomen. De vader zal niet naar Kosovo vertrekken met de kinderen; hij heeft hier een leven opgebouwd. Hij heeft erg veel moeite met de uithuisplaatsing en uit dat soms richting de kinderen, omdat het hem zo hoog zit. Dit zal hij in de toekomst niet meer doen. De vader treedt hierover graag in overleg met de gezinsvoogd. De vader heeft altijd de zorg gedragen voor de kinderen en is in staat om voor de kinderen te zorgen, temeer nu er hulp wordt geaccepteerd van de GI. De vader wenst volledige transparantie te geven en medewerking te verlenen.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Tot de uithuisplaatsing zorgde de vader voor de kinderen; de moeder had lichamelijke klachten en lag veel op bed. De GI heeft vanuit de GGZE begrepen dat de vader is gediagnosticeerd met PTSS en paranoïde schizofrenie. Het innemen van medicatie is voor de vader onbespreekbaar. De vader heeft volgens de GGZE dringend psychiatrische hulp nodig, maar zelf heeft de vader geen hulpvraag. De vader is bekend bij het gemeentelijk deëscalatieteam. De vader betaalt de huur (wederom) niet, zodat ontruiming dreigt. In elk geval wil de verhuurder geen regeling meer treffen met de vader in verband met overlast. De vader is inmiddels al afgesloten van gas en elektriciteit. De vader belt dagelijks naar onder meer de GI en Veilig Thuis. Soms belt de vader meer dan 200 keer met de boodschap dat hij zijn kinderen wil zien. Daarop zijn verschillende interventies uitgezet door de politie: het aanhouden van de vader en het in beslag nemen van zijn telefoon. Op 27 maart 2019 heeft het gemeentelijk deëscalatieteam aangegeven dat de vader onvoorspelbaar, dreigend en gevaarlijk is. Door de GGZ wordt de vader ingeschat als in staat zijnde tot een familiedrama.
Er heeft een aantal telefonische gesprekken tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden met beeldbellen. De vader belastte de kinderen tijdens deze gesprekken. Hij hoorde de kinderen uit over waar zij verbleven en hij vroeg de kinderen waar zij het liefste wilden wonen. Hierover kon met de vader niet worden gesproken, waardoor de belcontacten met de kinderen zijn gestopt. Tot op heden verblijven de kinderen op een strikt geheime plek.
De moeder verblijft op een geheime locatie. Zij is opnieuw aangemeld voor een specifiek hulpverleningstraject, maar de moeder kan pas daarnaar worden doorverwezen als onderzoek is gedaan naar wat er met haar aan de hand is. Er is met de moeder afgesproken dat zij contact opneemt met de GI als zij de kinderen wil zien. Dat heeft zij tot nog toe niet gedaan. De moeder is er mee bekend dat inmiddels een verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel is ingediend.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Uit de stukken is gebleken dat de vader een belaste voorgeschiedenis heeft en dat hij kampt met de nodige persoonlijke problemen. De vader is gediagnosticeerd met PTSS en paranoïde schizofrenie. Hij heeft dringend hulpverlening nodig, maar dit is nog steeds niet van de grond gekomen. De vader belt soms wel meer dan 200 keer per dag met de GI. Inmiddels is hem een belverbod opgelegd. Dit soort gedragingen geven het hof reden tot zorg over de emotionele stabiliteit van de vader. Ook zorgwekkend acht het hof dat de GI ter zitting in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat de GGZE het dossier van de vader heeft gesloten, omdat de vader niet open stond voor de hulpverlening. Ook tijdens de mondelinge behandeling is onvoldoende aannemelijk geworden dat de vader zich openstelt voor persoonlijke hulpverlening. Verder geeft naar het oordeel van het hof de vader er op dit moment onvoldoende blijk van in staat te zijn het gesprek met de GI aan te gaan en hierin de focus te leggen op wat
de kinderennodig hebben. De gezinsvoogd wil met de vader praten over het welzijn van de kinderen en de gezinsvoogd wil met de vader veiligheidsafspraken maken vóórdat de vader weer in contact wordt gebracht met de kinderen. Het lukt de gezinsvoogd niet om dit gesprek met de vader te voeren; alle gesprekken stagneren omdat de vader blijft informeren naar de verblijfplaats van de kinderen. Als de GI deze vraag niet beantwoordt, is er geen verder gesprek met de vader mogelijk. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er een schriftelijke aanwijzing voor nodig is geweest (die is bekrachtigd door de rechtbank) om een daadwerkelijk gesprek tussen de vader en de GI te laten plaatsvinden. Dit gesprek heeft op 5 mei 2019 plaatsgevonden. De GI heeft hierover verklaard dat zij hebben geprobeerd de vader te informeren over het welzijn van de kinderen, maar dat de vader deze informatie niet geloofde. Hierna zijn er geen gesprekken meer geweest tussen de GI en de vader. Ook deze omstandigheden wijzen erop dat de vader tot dit moment niet in staat is het constructieve gesprek met de GI in het belang van de kinderen te voeren.
3.7.3.
Ter zitting van het hof heeft de vader voorts verklaard dat hij momenteel is afgesloten van gas, water en licht. Dergelijke voorzieningen maken deel uit van een stabiele woonsituatie die noodzakelijk is voor verantwoorde zorg en opvoeding van en veiligheid voor kinderen. De vader kan dit de kinderen momenteel niet bieden, waarbij het hof tevens in aanmerking neemt dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van een dreigende uithuiszetting. De GI heeft onweersproken gesteld dat het woonbedrijf geen regeling meer met de vader wil treffen en dat de woningbouw de huurkwestie inmiddels heeft doorgezet naar de deurwaarder. De oorzaak van de dreigende uithuiszetting ligt volgens de GI niet in de twee maanden huurachterstand die de vader heeft laten ontstaan, maar in de overlast die de vader heeft veroorzaakt en de angst die de buurtbewoners voor hem hebben.
3.7.4.
Het hof is, gezien het voorgaande, van oordeel dat de veiligheid van de kinderen op dit moment niet kan worden gewaarborgd door de vader; een thuisplaatsing is dan ook niet aan de orde. Het is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat zij uit huis geplaatst blijven. Het hof neemt hierbij tevens de door de GI ter zitting afgelegde verklaring in aanmerking dat de kinderen zich nu goed ontwikkelen en dat zij een vrolijke indruk achterlaten. Verder doen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het goed op school en hebben zij vriendjes en vriendinnetjes.
3.7.5.
Hoewel de vader aangeeft open te staan voor hulp, constateert het hof dat er in de praktijk nog geen resultaten zijn geboekt. Het hof wijst de vader erop dat volgens de GI de GGZE het dossier van de vader weer kan heropenen (zonder wachtlijst) als de vader zich nogmaals laat verwijzen door de huisarts. Het hof geeft de vader in overweging dit in het belang van de kinderen alsnog te doen.
3.7.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.7.7.
Het hof zal de proceskosten compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 26 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van Horst, griffier.