ECLI:NL:GHSHE:2019:3505

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
200.262.145_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van de minderjarige [minderjarige] tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2019, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R. Aboukir, hebben verzocht deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) af te wijzen. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verweer gevoerd en verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 3 september 2019, waarbij de ouders en de GI zijn gehoord. De minderjarige heeft ook haar mening kenbaar gemaakt aan de voorzitter van het hof. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en het verloop van het geding in eerste aanleg. De minderjarige staat sinds 22 februari 2019 onder toezicht van de GI en is op 19 maart 2019 uit huis geplaatst na meldingen van mishandeling door haar vader en broers.

Het hof heeft overwogen dat de uithuisplaatsing van de minderjarige nog steeds noodzakelijk is, gezien de onduidelijkheid over haar veiligheid in de thuissituatie. Ondanks positieve ontwikkelingen bij de ouders, is het hof van oordeel dat de risico's te groot zijn om de minderjarige nu thuis te plaatsen. De ouders hebben aangegeven bereid te zijn tot samenwerking met de hulpverlening, maar het hof acht het nog te vroeg voor een thuisplaatsing. De bestreden beschikking is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 september 2019
Zaaknummer : 200.262.145/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/01/344561 / JE RK 19-427 en
C/01/344880 / JE RK 19-475
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de vader, respectievelijk de moeder, tezamen de ouders,
advocaat: mr. R. Aboukir,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2019 en naar de beschikking van die rechtbank van
19 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2019, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking van 15 april 2019 te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen, althans te bepalen dat de GI wordt gemachtigd om de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] uit huis te plaatsen bij haar zus te [plaats 1] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juli 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2019.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Aboukir en door de tolk N. Ouissal;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft op 2 september 2019 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken met de voorzitter. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 april 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Marokko) [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 22 februari 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 22 februari 2020.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging bij beschikking van de rechtbank van 19 maart 2019 sinds 19 maart 2019 uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder op een geheim adres.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van een half jaar, te weten tot 16 oktober 2019.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beschikking niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende aan. De onderhavige uithuisplaatsing is niet in het belang van [minderjarige] en is evenmin noodzakelijk. [minderjarige] is wisselend over de thuissituatie, met name over haar vader. Het staat niet vast dat [minderjarige] slachtoffer is van huiselijk geweld. [minderjarige] is nu het buitenbeentje van de familie. Weliswaar bestaat er verschil van inzicht tussen de ouders en [minderjarige] over haar levenswijze, maar de plek waar [minderjarige] nu verblijft is niet geschikt voor haar. Ook wordt er niet gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling. De GI had moeten onderzoeken of [minderjarige] bij haar zus in [plaats 1] kan verblijven met wie zij een goede band heeft.
De ouders zien inmiddels in, ook door de hulpverlening vanuit [instelling] , dat de manier waarop zij in het verleden met [minderjarige] zijn omgegaan niet goed is geweest voor haar ontwikkeling. Over de veiligheid van [minderjarige] hoeven geen zorgen meer te bestaan.
Verder hebben de ouders geen vertrouwen in de gezinsvoogd. Zij zijn bereid toestemming te verlenen voor een psychologische screening van [minderjarige] , echter op voorwaarde dat zij weer thuis verblijft.
3.7.
De GI heeft in het verweerschrift en ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover relevant zal het hof op dit verweer hierna bij de motivering van de beslissing ingaan.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing van [minderjarige] . Het hof zal dat hierna uitleggen.
[minderjarige] is op 19 maart 2019 met spoed uithuisgeplaatst in een groep op een geheime locatie. Op die dag heeft de politie haar teruggevonden, nadat zij enige dagen daarvoor was weggelopen van huis. [minderjarige] heeft tegenover de politie en de jeugdzorgwerkers aangegeven al langere tijd thuis mishandeld te worden door haar vader en haar broers. [minderjarige] liet weten bang te zijn voor haar vader en haar broers en niet terug naar huis te willen.
Bij het hof heeft [minderjarige] verklaard dat haar vader en haar broers inmiddels inzien dat wat er in het verleden thuis met [minderjarige] is gebeurd niet goed voor haar is geweest, dat zij hebben beloofd dat dit in de toekomst niet meer zal voorkomen en dat [minderjarige] daar vertrouwen in heeft. [minderjarige] wil nu wel zo spoedig mogelijk terug naar huis, ook om haar schoolopleiding weer op te pakken. Ook haar ouders hebben de wens dat [minderjarige] weer terug thuis komt wonen. Een psychologische screening van [minderjarige] , die de GI noodzakelijk acht, zou volgens de ouders ook vanuit de thuissituatie kunnen plaatsvinden. De ouders zijn nog steeds wisselend in hun uitspraken over de mishandelingen die hebben plaatsgevonden.
Het hof zal de wens van [minderjarige] en haar ouders voor een onmiddellijke thuisplaatsing niet honoreren. Met de GI is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is, omdat op dit moment onvoldoende duidelijk is of haar veiligheid in de thuissituatie gegarandeerd is. Er zijn weliswaar positieve ontwikkelingen, maar deze zijn nog te pril. De ouders ontvangen sinds mei 2019 hulp van [instelling] . De GI heeft ter zitting van het hof verklaard dat de ouders positieve stappen hebben gezet in de manier waarop zij met [minderjarige] om kunnen gaan, maar dat verdere hulpverlening vanuit [instelling] nog noodzakelijk is. De ouders hebben inmiddels een intakegesprek gehad met een psycholoog die kennis heeft van zowel de Marokkaanse als de Nederlands cultuur. Dit traject zal binnenkort starten. De ouders kunnen zo leren om met de bestaande cultuurverschillen om te gaan, zodat zij uiteindelijk beter kunnen aansluiten bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft om zich positief te ontwikkelen. Daarnaast gaan de ouders een Triple-P opvoedcursus volgen.
De GI heeft verder tijdens de mondelinge behandeling van het hof verklaard dat [minderjarige] op de groep waar zij momenteel verblijft traumagerelateerd gedrag laat zien. Zij is soms brutaal en grensoverschrijdend. Ook houdt [minderjarige] zich met regelmaat niet aan met de groepsleiding gemaakte afspraken, waarbij sprake is van wegloopgedrag. Zij is dan vaag over de plaatsen waar zij zich ophoudt of neemt haar telefoon niet op. De GI acht een psychologische screening van [minderjarige] noodzakelijk om duidelijk te krijgen wat er met haar aan de hand is en welke hulp passend voor haar is. Voor deze screening hebben de ouders nog geen toestemming gegeven. Zij willen [minderjarige] eerst thuis hebben, voordat zij hiervoor toestemming geven. Het hof acht het echter nog te vroeg voor een thuisplaatsing van [minderjarige] gelet op haar veiligheid. De ouders hebben tegenover het hof geopperd dat het gedrag dat [minderjarige] momenteel op de groep laat zien voortkomt uit heimwee en dat haar huidige verblijfsplek niet geschikt voor haar is. De GI heeft hier tegen ingebracht dat het gedrag dat [minderjarige] op de groep vertoont overeenkomt met hoe zij zich gedroeg in het begin van de ondertoezichtstelling toen zij nog thuis woonde. Volgens de GI moet [minderjarige] voor dit gedrag behandeld worden. Het hof sluit zich hierbij aan.
[minderjarige] zal binnen een korte termijn geplaatst worden op een groep bij de [stichting] in [plaats 2] , zo heeft de GI ter zitting in hoger beroep medegedeeld. Deze plaatsing zal niet langer geheim zijn. Bij de [stichting] zal [minderjarige] traumatherapie kunnen krijgen en er zal een systeemgerichte aanpak worden ingezet. De [stichting] heeft veel ervaring met cultuurgerelateerde problematiek. Er zal tevens gewerkt worden aan (begeleid) contactherstel tussen [minderjarige] en de ouders. [minderjarige] kan ook haar school weer oppakken. Zij zal instromen in het derde jaar van het VMBO. De school bevindt zich op het terrein van de [stichting] .
Uit al het voorgaande volgt dat het hof het primaire verzoek van de ouders in hoger beroep om het inleidende verzoek van de GI af te wijzen niet zal inwilligen. Het hof acht het niet verantwoord om [minderjarige] nu thuis te plaatsen. Het risico op herhaling van de eerdere voor [minderjarige] onveilige situatie is te groot. Ook aan het subsidiaire verzoek van de ouders om de GI te machtigen [minderjarige] uit huis te plaatsen bij haar zus in [plaats 1] gaat het hof voorbij. Het hof acht ook in deze situatie de veiligheid van [minderjarige] onvoldoende gewaarborgd. Het hof heeft hierbij meegewogen dat het verblijf van [minderjarige] bij haar zus gedurende enkele dagen in de afgelopen zomervakantie niet zonder incidenten is verlopen, zo blijkt uit de verklaring van de GI ter zitting.
3.9.
De slotsom is dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers
en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 26 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.