In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders, de moeder en de vader, tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het ouderlijk gezag over hun minderjarige dochter [minderjarige 1] is beëindigd en de Gecertificeerde Instelling (GI) tot voogdes is benoemd. De moeder en de vader hebben beiden afzonderlijk beroep ingesteld tegen deze beslissing, die is genomen op basis van de ernstige ontwikkelingsproblemen van [minderjarige 1], die sinds 20 april 2012 onder toezicht staat en sinds 30 december 2014 uit huis is geplaatst. De ouders zijn van mening dat de beschikking onvoldoende gemotiveerd is en dat zij in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te dragen.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat [minderjarige 1] een IQ van 45 heeft en blijvende begeleiding nodig heeft in een beschermde omgeving. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun liefde voor [minderjarige 1], niet in staat zijn om aan haar specifieke opvoedbehoeften te voldoen. De moeder heeft de wens geuit dat [minderjarige 1] terugkeert naar huis, maar het hof oordeelt dat dit niet in het belang van het kind is, gezien de huidige situatie en de ontwikkeling van [minderjarige 1] op de groep waar zij verblijft.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige 1] voorop staat. De ouders blijven altijd de ouders van [minderjarige 1], maar de beslissing om het gezag te beëindigen is gerechtvaardigd op basis van de omstandigheden van het geval en de noodzaak van bescherming van het kind.