ECLI:NL:GHSHE:2019:3465

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
200.246.298/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na beëindiging van gezamenlijk gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juni 2018, waarin de vader eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige] is toegekend en een omgangsregeling met de moeder is afgewezen. De moeder verzoekt het hof om een ouderschapsonderzoek en vernietiging van de eerdere beschikking. Het hof oordeelt dat het voldoende is voorgelicht en niet overtuigd is van de bereidheid van de moeder om mee te werken aan het onderzoek. De moeder heeft in het verleden een strijd gevoerd die schadelijk is geweest voor de minderjarige, en het hof concludeert dat de rust die nu is ontstaan in het belang van de minderjarige is. De vader en de GI (Gecertificeerde Instelling) hebben ook gepleit voor het bekrachtigen van de eerdere beschikking, waarbij de GI benadrukt dat de moeder niet aansluit bij de behoeften van de minderjarige. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 september 2019
Zaaknummer: 200.246.298/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/298429 FA RK 15-2744
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Stam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. C.J.W.F. Dekkers.
Betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming Brabant,
vestiging [vestiging] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties van 17 september 2018 heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het hof verzocht -vrij weergegeven-:
- een ouderschapsonderzoek te gelasten met het doel te onderzoeken of de communicatie tussen de ouders kan worden verbeterd en of de ouders gezamenlijk kunnen overleggen in het belang van [minderjarige] ;
- de Gezinsmanager, naar aanleiding van hun eerder gegeven visie, het onderzoek tot contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder te laten voltooien;
- pas te beslissen over het gezag en de contact/zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder tot het moment dat de ouderschapsonderzoekers de vragen die aan hen zijn gesteld beantwoord hebben en de Gezinsmanager uw Hof zijn vervolg visie en bevindingen heeft kunnen geven.
2.1.1.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek desgevraagd verduidelijkt in die zin dat tevens verzocht wordt om vernietiging van de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het eenhoofdig gezag van de vader en het afwijzen van een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift van 26 oktober 2018, met producties, ingekomen ter griffie op
29 oktober 2019, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift van 25 oktober 2018, met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 26 oktober 2018, heeft de GI verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af
te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 9 oktober 2015, ingekomen bij het hof op 28 november 2018;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder, van 13 juni 2019, ingekomen bij het hof op 14 juni 2019, met bijlagen;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader, van 27 juni 2019, ingekomen bij het hof op 28 juni 2019, met bijlagen;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder, van 1 juli 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlage;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader, van 2 juli 2019, ingekomen bij het hof op
3 juli 2019, met bijlagen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.3.
Partijen oefenden met ingang van 15 juli 2008 het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.4.
Blijkens het tussen partijen in 2010 gesloten ouderschapsplan heeft [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader en was er sprake van een co-ouderschapregeling.
3.5.
[minderjarige] is met ingang van 7 maart 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 7 maart 2019 en derhalve op dit moment beëindigd.
3.6.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vader voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] belast wordt. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder met betrekking tot het hoofdverblijf van [minderjarige] , omgang en kinderalimentatie afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met de beslissingen ten aanzien van het gezag en de omgang niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De moeder voert - kort gezegd - het volgende aan. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] is in september 2017 abrupt en onzorgvuldig door de GI stopgezet. Het is de moeder nog steeds niet duidelijk waarom [minderjarige] boos is op haar. Het handelen van de GI heeft de ouderverstoting verergerd en geleid tot een vertrouwensbreuk tussen de moeder en [minderjarige] . Dit alles is voor de moeder onbegrijpelijk omdat uit het door haar overgelegde psychodiagnostisch onderzoeksrapport blijkt dat er geen belemmerende factoren bij de moeder aanwezig zijn ten aanzien van het kunnen opvoeden van [minderjarige] . De rechtbank heeft vervolgens ten onrechte het gezag van de moeder beëindigd en geen omgangsregeling vastgelegd. Dat er mogelijkheden zijn voor contact tussen [minderjarige] en de moeder wordt immers ook door de Gezinsmanager onderschreven. Dit betekent dat nog niet alle kansen zijn benut. Gelet op het voorgaande wil de moeder dat er door één of meer deskundigen een ouderschapsonderzoek wordt uitgevoerd. In dat onderzoek kan ook de rol en de positie van de vader aan de orde komen nu die nog onderbelicht is gebleven. De Gezinsmanager zou kunnen werken aan het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] .
3.8.
De vader voert - kort gezegd - het volgende aan. Hij betreurt het dat de moeder opnieuw geen blijk geeft van haar eigen aandeel in het geheel. Dit is een terugkerend patroon, terwijl juist het niet kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] er toe heeft geleid dat er geen contact meer is tussen de moeder en [minderjarige] en het gezag van de moeder over [minderjarige] is beëindigd. De moeder blijft evenwel sinds het uiteengaan van partijen in 2009 strijd voeren. Daar komt bij dat de moeder de vader recentelijk nog heeft beschuldigd van kindermishandeling. De vader heeft altijd achter onbelaste omgang gestaan, maar vraagt op dit moment om rust en ruimte voor [minderjarige] . Het gaat nu immers goed met [minderjarige] . Een gedwongen contactherstel stuit op ernstige bezwaren bij [minderjarige] en levert nadeel op voor haar geestelijke of lichamelijke ontwikkeling. Indien de moeder weer met het gezag belast zou worden zou [minderjarige] bovendien ernstig klem en verloren raken gelet op de langdurige
ouderstrijd en de problematische communicatie tussen de moeder en de vader. Daar komt bij dat de moeder stelselmatig heeft laten zien hulpverlening niet (blijvend) te accepteren en niet in gesprek te willen. Dit maakt dat de kans van slagen van een ouderschapsonderzoek nihil is.
3.9.
De GI voert het volgende aan. De beslissing van de rechtbank is het meest in het belang van [minderjarige] . De GI rapporteerde in 2017 al dat de ouders van [minderjarige] gedurende vrijwel haar hele leven verwikkeld zijn in een complexe scheiding en het ontbreekt de ouders aan mogelijkheden om tot een voor [minderjarige] broodnodige ontspannen omgang en communicatie te komen. Ouders diskwalificeren elkaar en beide ouders hebben bezwaren tegen in te zetten hulpverlening. De huidige boosheid van [minderjarige] wordt veroorzaakt doordat zij zich langdurig en in veel gevallen niet gehoord voelt door haar moeder. [minderjarige] oogt op dit moment ontspannen en maakt stappen op sociaal-emotioneel gebied. De vader informeert de moeder over het welzijn van [minderjarige] .
3.10.
De raad voert het volgende aan. De bestreden beschikking moet bekrachtigd worden. Duidelijk is dat de moeder de strijd – die zij al jarenlang voert – niet staakt. Dit is recentelijk nog gebleken in de houding die de moeder innam gedurende het raadsonderzoek. Daar komt bij dat de raad niet overtuigd is van het zelf-reflecterend vermogen van de moeder. [minderjarige] heeft door de contactbreuk zelf gekozen voor rust. Die rust is echter relatief gebleken, omdat het hoger beroep van de moeder al snel volgde. Ondanks alles gaat het met [minderjarige] op dit moment erg goed, maar het is schadelijk om [minderjarige] te laten in een strijd-situatie. Daarom moet nu geconcludeerd worden dat het hoogst haalbare is bereikt. Misschien geeft de rust, die gecreëerd wordt door het bekrachtigen van de bestreden beschikking, [minderjarige] in de toekomst de ruimte om zich te gaan bewegen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Op grond van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan door de rechter een deskundigenbericht, in dit geval: een ouderschapsonderzoek, gelast worden. De rechter kan hiertoe besluiten wanneer ouders niet of onvoldoende in staat zijn om als ouders met elkaar te communiceren en daardoor niet in staat zijn om de gezamenlijk tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot hun kind op te lossen.
3.11.2.
Uit de ingebrachte stukken en het besprokene ter zitting is gebleken dat de moeder al jaren lang strijd voert. Dit heeft een grote impact gehad op [minderjarige] . [minderjarige] heeft de houding en het gedrag van de moeder zo ervaren dat de moeder geen oog heeft gehad voor haar belangen en zij heeft zich niet gehoord en gezien gevoeld door haar moeder. Ook door verschillende betrokken hulpverleners is vastgesteld dat de moeder niet kan aansluiten bij de belevingswereld en de behoefte van [minderjarige] . Het hof overweegt dat de moeder nog steeds onvoldoende oog heeft voor het effect van de strijd die zij gevoerd heeft en haar gedrag, op [minderjarige] . Hoewel de moeder aangeeft tot het inzicht te zijn gekomen dat het vechten haar niets gaat bieden, heeft het hof niet de indruk dat de moeder daadwerkelijk een andere instelling heeft gekregen, nu de moeder geen inzicht toont in de impact die haar strijd en haar gedrag heeft gehad op [minderjarige] . Dit maakt dat een ouderschapsonderzoek in de ogen van het hof onvoldoende kans van slagen heeft en daardoor niet tot voordeel van [minderjarige] kan strekken. [minderjarige] heeft baat bij de rust die zij heeft gekregen sinds de bestreden beschikking en die rust prevaleert op dit moment. [minderjarige] kan de voortdurende strijd niet meer aan en moet daartegen beschermd worden. Het risico op afbreuk van de positieve ontwikkeling die [minderjarige] nu doormaakt is te groot. Dit betekent dat het hof het verzoek van de moeder inzake een ouderschapsonderzoek afwijst.
3.11.3.
Wat betreft de verzoeken van de moeder met betrekking tot het gezag en de omgang overweegt het hof als volgt.
3.11.4.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen in overweging 3.11.2 heeft het hof ook geen aanleiding om de bestreden beschikking te vernietigen. De omstandigheden zoals die door de rechtbank in juni 2018 zijn geschetst, en recentelijk nog door de raad zijn bevestigd, gelden op dit moment nog onverkort. Ook het hof is er van overtuigd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders indien de moeder opnieuw met het gezag over [minderjarige] belast zou worden. Gelet op de verstandhouding tussen de ouders, alsmede de afwezigheid van het contact tussen de moeder en [minderjarige] en hoe de afgelopen periode is verlopen, heeft het hof niet de verwachting dat dit binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren. De gezagswijziging is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk geweest ten tijde van de bestreden beschikking en is dat nog steeds.
Ook ten aanzien van de omgang is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan er nu, anders dan tot voorkort, wel een omgangsregeling vastgesteld zou kunnen worden. Van belang hierbij is ook dat [minderjarige] het hof zeer uitdrukkelijk heeft aangegeven op dit moment niet open te staan voor contact met haar moeder. Alle omstandigheden in acht nemende, acht het hof het in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] om nu een omgangsregeling vast te stellen.
3.11.5.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking bekrachtigd wordt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 juni 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 19 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.