ECLI:NL:GHSHE:2019:3460

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
200.252.061_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Limburg inzake een omgangsregeling en kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank van 1 oktober 2018 aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld en de kinderalimentatie op € 25,-- per maand was bepaald. De vrouw verzocht om een hogere alimentatie en wijziging van de omgangsregeling, waarbij de terugbrengtijd van het kind, [minderjarige], vervroegd zou worden naar 17.00-18.00 uur. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2019 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoek om de omgang te ontzeggen, gewijzigd heeft ingediend, maar dit verzoek werd als niet-ontvankelijk verklaard. De ouders kwamen overeen dat de terugbrengtijd van de omgangsregeling vervroegd zou worden, wat door het hof werd goedgekeurd.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 1 december 2017, in plaats van de door de rechtbank vastgestelde datum van 1 februari 2018. De hoogte van de behoefte van [minderjarige] is vastgesteld op € 300,-- per maand, maar de draagkracht van de man is in geschil. Het hof heeft de alimentatie voor verschillende periodes vastgesteld: € 25,-- per maand van 1 december 2017 tot 31 december 2018, € 213,50 per maand van 1 januari 2019 tot 24 juni 2019, en € 248,50 per maand met ingang van 24 juni 2019. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.252.061/01
zaaknummer rechtbank : C/03/245881 / FA RK 18-351
beschikking van de meervoudige kamer van 19 september 2019
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J. Huizinga te Haarlem.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure, voor zover het de omgang betreft, gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 1 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 december 2018, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- het alimentatieverzoek van de vrouw zoals in eerste aanleg geformuleerd alsnog toe te wijzen, althans een hogere alimentatie vast te stellen dan het door de rechtbank bepaalde bedrag en per een eerder gelegen ingangsdatum dan de thans geldende;
- de tijdens de zitting in eerste aanleg overeengekomen omgangsregeling aldus te wijzigen dat de terugbrengtijd op 17.00-18.00 uur wordt bepaald.
2.2
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2019, heeft de man verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen, dan wel de kinderalimentatie in goede orde vast te stellen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • het procesdossier eerste aanleg, ingekomen op 15 januari 2019;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 8 juli 2019;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 9 juli 2019.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Remport Urban; de vrouw is tevens bijgestaan door een tolk, A.E. Czudar;
  • de man, bijgestaan door mr. Huizinga;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.3
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] . De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank
- een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] in de oneven weken bij de man verblijft van vrijdag tot zondag, waarbij de vrouw [minderjarige] op vrijdag naar de man brengt en daar tussen 17.00 uur en 18.00 uur arriveert, en de man [minderjarige] op zondag naar de vrouw brengt en daar om 19.00 uur arriveert;
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 februari 2018 bepaald op € 25,-- per maand.
4.2
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De grieven van de vrouw zien op de ingangsdatum, de draagkracht van de man en de terugbrengtijd van de omgangsregeling. De man voert gemotiveerd verweer. De raad heeft ter zitting geadviseerd omtrent de terugbrengtijd.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
5.1
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Omgangsregeling
5.2.1
De vrouw heeft bij voormeld V-formulier, ingekomen ter griffie op 9 juli 2019, haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij verzoekt de man de omgang met [minderjarige] te ontzeggen in afwachting van de uitkomst van de zedenzaak en het raadsonderzoek.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. In het beroepschrift heeft de vrouw ten aanzien van de omgang enkel de terugbrengtijd aan de orde gesteld, in die zin dat zij wil dat de man [minderjarige] al tussen 17.00-18.00 uur terugbrengt, in plaats van om 19.00 uur. Slechts één dag voor de zitting van het hof heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd en verzoekt zij om een ontzegging van de omgang tussen de man en [minderjarige] . Gelet op het tijdstip van indiening van dit gewijzigde verzoek, het feit dat de omstandigheden waarop dit verzoek is gebaseerd reeds in maart van dit jaar bekend waren en het ontbreken van voldoende samenhang met het oorspronkelijke verzoek van de vrouw in hoger beroep, acht het hof het gewijzigde verzoek in strijd met de goede procesorde. Het voorgaande brengt mee dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het gewijzigde verzoek in hoger beroep.
5.2.2
Ter zitting van het hof hebben de ouders overeenstemming bereikt over het verzoek van de moeder om de terugbrengtijd ten aanzien van de omgang te vervroegen, in die zin dat de man [minderjarige] voortaan tussen 17.00-18.00 uur terugbrengt. Nu niet is gebleken van beletselen, zal het hof de omgangsregeling dienovereenkomstig vaststellen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.3.1
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, 1 februari 2018, is tussen partijen in geschil.
5.3.2
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.3.3
De man heeft op 27 november 2017 gereageerd op de e-mail van de advocaat van de vrouw van 30 oktober 2017. In ieder geval vanaf 27 november 2017 was hij bekend met de inhoud van voormelde e-mail van de advocaat van de vrouw en vanaf dat moment kon hij rekening houden met een mogelijk door hem te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] . Niet is gebleken dat de man reeds eerder rekening behoefde te houden met een eventueel door hem te betalen onderhoudsbijdrage. Gelet hierop zal het hof de ingangsdatum bepalen op 1 december 2017, zijnde de eerste van de maand nadat de man rekening kon houden met een door hem te betalen bijdrage.
Hoogte behoefte [minderjarige]
5.4
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 300,-- per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkracht
5.5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt. Gelet hierop ontbreekt het de vrouw aan enige draagkracht.
5.5.2
De draagkracht van de man tot het betalen van de door vrouw verzochte kinderalimentatie is in geschil.
5.5.3
Ten aanzien van de draagkracht van de man overweegt het hof als volgt.
Periode van 1 december 2017 tot 31 december 2018
De man heeft met de door hem overgelegde financiële bewijsstukken voldoende aannemelijk gemaakt dat hij tot 31 december 2018 niet beschikte over een hogere draagkracht dan € 25,-- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de man op basis van de overgelegde inkomensgegevens slechts over een minimale draagkracht beschikte. Niet is gebleken van andere inkomsten. Mocht de man al in staat zijn geweest om meer uren te gaan werken, dan is onaannemelijk dat hij, gelet op zijn uurloon, een inkomen zou hebben gegenereerd waarmee hij boven de draagkrachttabelgrens van € 1.350,-- uit zou zijn gekomen.
Periode van 1 januari 2019 tot 24 juni 2019
In de periode van 1 januari 2019 tot 24 juni 2019 werkt de man voor [bedrijf] en is zijn inkomen toegenomen. Het inkomen van de man bedraagt in deze periode, blijkens de cumulatieven op de loonstrook van week 20-2019, gemiddeld € 444,93 bruto per week, te vermeerderen met wachtdagcompensatie van € 6,32 per week en te vermeerderen met vakantietoeslag.
Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding begroot het hof het netto besteedbaar inkomen van de man op € 1.800,-- per maand. Op basis van de draagkrachtformule 70% [NBI - (0,3 NBI + €950)] stelt het hof de draagkracht van de man vast op € 217,-- per maand.
Vanaf 24 juni 2019
De man heeft ter zitting verklaard dat hij vanaf 24 juni 2019 full time in dienst is bij het bedrijf waar hij eerder via [bedrijf] werkte. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de man, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, hier € 1.850,-- netto per maand verdient exclusief vakantietoeslag.
Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man vast op € 1.942,-- per maand. Op basis van de draagkrachtformule 70% [NBI - (0,3 NBI + €950)] begroot het hof de draagkracht van de man op € 287,-- per maand.
Vermindering met de zorgkorting
5.6.1
De kosten van de omgang van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de omgang. Nu sprake is van een omgangsregeling van gemiddeld één dag per week, zal het hof een percentage van 15% in aanmerking nemen. De zorgkorting bedraagt derhalve € 45,--.
5.6.2
Nu de ouders gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van [minderjarige] te voorzien, zal het hof de zorgkorting niet volledig in mindering brengen op de bijdrage.
De gezamenlijke draagkracht van partijen in de periode van 1 december 2017 tot 31 december 2018 leidt ertoe dat er over deze periode geen zorgkorting in mindering wordt gebracht.
Over de periode van 1 januari 2019 tot 24 juni 2019 wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 217 – (€ 45 – € 41,50
)= € 213,50. Het hof zal de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding over deze periode derhalve vaststellen op € 213,50 per maand.
Met ingang van 24 juni 2019 wordt het tekort eveneens aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend: € 287 – (€ 45 – € 6,50
)= € 248,50. Het hof zal de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding over deze periode derhalve vaststellen op € 248,50 per maand.

6.De slotsom

6.1
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. Omwille van de leesbaarheid van het dictum zal het hof de omgangsregeling opnieuw vaststellen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het gewijzigde verzoek in hoger beroep om de omgang met [minderjarige] aan de man te ontzeggen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 1 oktober 2018 en opnieuw beschikkende:
stelt tussen man en [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013 een omgangsregeling vast inhoudende dat [minderjarige] in de oneven weken bij de man verblijft van vrijdag tot zondag, waarbij de vrouw [minderjarige] op vrijdag naar de man brengt en daar tussen 17.00 uur en 18.00 uur arriveert, en de man [minderjarige] op zondag naar de vrouw brengt en daar tussen 17.00-18.00 uur arriveert;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te voldoen:
- over de periode van 1 december 2017 tot 31 december 2018 € 25,-- per maand;
- over de periode van 1 januari 2019 tot 24 juni 2019 € 213,50 per maand;
- met ingang van 24 juni 2019 € 248,50 per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en J.P.W.M. Hermans en is op 19 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.