In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met zijn minderjarige kinderen werd afgewezen. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. V.C.C. Luijten, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en hem alsnog toestemming te verlenen om met zijn kinderen naar [plaats 1] te verhuizen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J.A. van de Laar, verzocht om de beschikking te bekrachtigen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 8 augustus 2019, waarbij zowel de vader als de moeder hun standpunten toelichtten. Het hof heeft ook de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, die zijn mening kenbaar heeft gemaakt. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de context van de zaak, waaronder de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en de rol van de gecertificeerde instelling.
Het hof oordeelde dat de vader zijn verzoek in hoger beroep had beperkt tot het formaliseren van de verblijfplaats van [minderjarige 1] in [plaats 1]. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een nieuwe beoordeling van het verzoek rechtvaardigden. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover de vader niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek en hem alsnog vervangende toestemming verleend om met [minderjarige 1] te verhuizen.