ECLI:NL:GHSHE:2019:3458

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
200.246.623_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met zijn minderjarige kinderen werd afgewezen. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. V.C.C. Luijten, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en hem alsnog toestemming te verlenen om met zijn kinderen naar [plaats 1] te verhuizen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J.A. van de Laar, verzocht om de beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 augustus 2019, waarbij zowel de vader als de moeder hun standpunten toelichtten. Het hof heeft ook de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, die zijn mening kenbaar heeft gemaakt. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de context van de zaak, waaronder de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en de rol van de gecertificeerde instelling.

Het hof oordeelde dat de vader zijn verzoek in hoger beroep had beperkt tot het formaliseren van de verblijfplaats van [minderjarige 1] in [plaats 1]. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een nieuwe beoordeling van het verzoek rechtvaardigden. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover de vader niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek en hem alsnog vervangende toestemming verleend om met [minderjarige 1] te verhuizen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 september 2019
Zaaknummer: 200.246.623/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/241138 / FA RK 17-3728
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
voorheen wonende te [woonplaats] , thans wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten.
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
In deze zaak wordt als informant aangemerkt: William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2018, en conform zijn ter zitting van het hof gewijzigde verzoek, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, alsnog vervangende toestemming voor de verhuizing met [minderjarige 1] naar [plaats 1] te geven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Luijten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is, wegens ziekte, geen vertegenwoordiger van de GI verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 11 december 2017 en 20 juni 2018;
  • de brief van de raad d.d. 1 oktober 2018;
  • het V6-formulier met als bijlage het vonnis in kort geding van de rechtbank 2 november 2018, d.d. 9 juli 2019;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 31 juli 2019;
  • het V6-formulier met als bijlage de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht d.d. 27 februari 2019 van de advocaat van de vader d.d.
5 augustus 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn onder anderen geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002 (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009 (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over deze beide, thans nog minderjarige kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 26 juli 2016 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, , – kort samengevat en voor zover hier van belang – het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij haar te bepalen, afgewezen. Verder heeft de rechtbank de vader toestemming verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen naar [plaats 1] . De rechtbank heeft bepaald dat de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] wordt aangevuld in die zin dat [minderjarige 2] meer dan de helft van de vakanties, in onderling overleg nader te bepalen, bij de moeder zal verblijven. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR 3). Iedere overige beslissing is aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 20 april 2017 heeft het hof, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de voornoemde beschikking van 26 juli 2016, voor zover het de toestemming voor een verhuizing met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 1] (Zeeland) en de wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 2] betreft vernietigd en alsnog het inleidende verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 1] (Zeeland) te verhuizen, afgewezen.
Het hof heeft verder het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan van 12 december 2013 en de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 juni 2014, wat betreft de zorgregeling aangaande [minderjarige 2] gewijzigd en heeft met ingang van 20 april 2017 een regeling vastgesteld waarbij [minderjarige 2] verblijft bij de moeder:
- een weekend per twee weken van vrijdag na school tot maandag voor school;
- in de week dat er geen omgang in het weekend is, de woensdag na school tot
donderdagochtend voor school;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen;
Het hof heeft de beschikking voor het overige bekrachtigd.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 augustus 2017 (betreffende de voornoemde BOR-regeling) heeft de rechtbank tot bijzondere curator benoemd mr. [bijzondere curator] , advocaat, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , teneinde [minderjarige 1] in en buiten rechte te vertegenwoordigen als bedoeld in artikel 1:250 BW.3.5. Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 januari 2018 (betreffende de wijziging verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de verhuizing) heeft de rechtbank iedere beslissing, pro forma voor de duur van drie maanden (tot uiterlijk 30 april 2018), in afwachting van nader bericht van partijen over de uitkomst van het mediationtraject, aangehouden.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 maart 2018 (betreffende de wijziging verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en opnieuw de verhuizing) heeft de rechtbank een nadere zittingsdatum bepaald met als doel het verkrijgen van nadere informatie en met name het beproeven van een regeling.
3.7.
Bij de bestreden beschikking (betreffende de wijziging verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de verhuizing) heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de vader in zijn verzoeken:
- om alsnog aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 1] ; en
- te bepalen dat de moeder contact met [minderjarige 2] kan hebben om de week van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vader [minderjarige 2] het eerste jaar naar de moeder zal brengen en hem daar ook zal ophalen en partijen elkaar na ommekomst van een jaar ongeveer halverwege hun beider woonplaatsen zullen treffen voor de overdracht;
niet-ontvankelijk verklaard.
3.8.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
3.11.
Uit de stukken volgt dat bij vonnis van 2 november 2018 de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, voor zover thans van belang, de vader, tot het gerechtshof in de lopende bodemprocedure zal hebben beslist, verboden:
- om [minderjarige 1] permanent te [plaats 1] te laten verblijven of althans in Zeeland;
- om [minderjarige 2] te (laten) verhuizen naar, dan wel permanent te laten verblijven te [plaats 1] , of althans te Zeeland.
3.12.
Verder volgt uit de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 27 februari 2019 dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht heeft gesteld van de GI met ingang van 27 februari 2019 voor de duur van één jaar, aldus tot 27 februari 2020. Tevens heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader en voor [minderjarige 2] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de grootouders/netwerkpleeggezin, met ingang van 27 februari 2019 voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 27 februari 2020.
3.12.1.
De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat er voor de kinderen gedurende geruime tijd grote onduidelijkheid en onzekerheid bestaat omtrent hun verblijfplaats en zij ook veel wisselingen in verblijfplaats hebben gekend. Gelet op de grote mate van onrust en instabiliteit die de kinderen de laatste jaren hebben ervaren, acht de kinderrechter het daarom in het belang van de kinderen om hun huidige verblijfplaats voorlopig te formaliseren en te bestendigen middels de verzochte machtigingen tot uithuisplaatsing en in ieder geval voor de korte termijn duidelijkheid voor de kinderen te creëren omtrent hun verblijfplaats.
3.13.
Ter zitting van het hof is gebleken dat [minderjarige 1] thans bij de vader in [plaats 1] woont en [minderjarige 2] in [plaats 2] .
Desgevraagd heeft de vader ter zitting verklaard zijn verzoek in hoger beroep te willen beperken tot het formaliseren van de verblijfplaats van [minderjarige 1] in [plaats 1] . Wat betreft [minderjarige 2] wacht hij de ontwikkelingen in het kader van de ondertoezichtstelling af.
De moeder heeft geen verweer gevoerd wat betreft voornoemd verzoek van de vader ten aanzien van de verblijfplaats van [minderjarige 1] . Ten aanzien van de huidige omgangsregeling tussen haar en [minderjarige 2] heeft zij verklaard dat deze goed verloopt.
3.14.
Het hof zal, mede gelet op de meest recente wijzigingen in het kader van de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing – waarmee reeds sprake is van een wijziging van omstandigheden die tot een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader nopen zodat hij in dat verzoek kan worden ontvangen - aansluiten bij het verzoek van de vader en ten aanzien van [minderjarige 1] , mede gelet op zijn leeftijd, de bestaande verblijfplaats van [minderjarige 1] in [plaats 1] formaliseren.
Nu de vader zijn verzoek in hoger beroep ter zitting heeft beperkt tot het formaliseren van de huidige verblijfplaats van [minderjarige 1] , ligt er in hoger beroep thans geen ander verzoek meer ter beoordeling aan het hof voor. Ten overvloede overweegt het hof nog dat de formalisering van de huidige verblijfplaats van [minderjarige 1] uiteraard niet afdoet aan de mogelijkheid van kinderbeschermingsmaatregelen.
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover de vader daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot vervangende toestemming om met [minderjarige 1] te verhuizen naar [plaats 1] . Het hof zal dit verzoek van de vader alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 juni 2018, doch uitsluitend voor zover de rechtbank de vader niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming om met [minderjarige 1] naar [plaats 1] te verhuizen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent de vader alsnog vervangende toestemming om met [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , te verhuizen naar [plaats 1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, H. van Winkel, S.P.A. Wensink-Vergunst, en is op 19 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.