ECLI:NL:GHSHE:2019:3457

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
200.259.050_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd met de goede procesorde bij incompleet beroepschrift in hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2019. De moeder verzocht om vernietiging van de beschikking, waarin was bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zouden hebben en het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling was afgewezen. Het hof constateert dat het procesdossier van de eerste aanleg incompleet was, ondanks herhaalde verzoeken aan de advocaat van de moeder, mr. J.I. Dierkx, om de ontbrekende stukken aan te leveren. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2019 bleek dat de advocaat niet op de hoogte was van de incompleetheid van het dossier en dacht dat de zaak inhoudelijk behandeld zou worden. Het hof oordeelt dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep, omdat het ontbreken van essentiële stukken een verantwoorde beslissing onmogelijk maakt. Het hof benadrukt dat de goede procesorde in het geding is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De uitspraak werd gedaan op 19 september 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 september 2019
Zaaknummer: 200.259.050/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/313956 / FA RK 16-5479
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.I. Dierkx te Rotterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Zonnenberg te Best.
Deze zaak betreft de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2] ,
hierna tezamen ook: de kinderen.
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd de [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 mei 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen teneinde opnieuw rechtdoende en waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben;
  • een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de vader verblijven:
o de ene week van vrijdag 21.00 uur (na de scouting van [minderjarige 2] ) tot zondag 19.00 uur, waarbij de vader de kinderen ophaalt bij de moeder en thuisbrengt bij de moeder;
o de andere week van donderdag 16.00 uur tot vrijdagochtend voor school, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder ophaalt en op vrijdag naar school brengt,
zulks waarbij [minderjarige 1] vanwege zijn leeftijd de omgangsregeling zelf kan bepalen, althans zijn wensen hieromtrent zullen worden geaccepteerd.
2.2.
Bij brief van 8 mei 2019 heeft het hof mr. Dierkx bericht dat de stukken niet compleet zijn en dat het hof om die reden de zaak niet verder in behandeling kan nemen. Het hof heeft verzocht (onder meer) uiterlijk op 22 mei 2019 het complete procesdossier in eerste aanleg toe te zenden, inclusief de stukken die vermeld staan in de tussenbeschikkingen. Het hof heeft tevens medegedeeld dat de zaak pas verder in behandeling zal worden genomen na ontvangst van de stukken.
2.3.
Bij brief van 9 mei 2019 heeft, in vervolg op de bovengenoemde brief van 8 mei 2019, het hof uiteengezet welke stukken op dat moment nog in het procesdossier ontbraken, namelijk:
  • het verzoekschrift van de vader, ingekomen bij de rechtbank op 26 oktober 2016;
  • het aanvullend verzoekschrift van de vader, ingekomen bij de rechtbank op 26 juni 2017;
  • het verweerschrift van de moeder tevens zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van mr. Zonnenberg van 12 oktober 2017;
  • de brief van mr. Zonnenberg van 12 maart 2018;
  • de brief van mr. Van Ooijen van 13 maart 2018;
  • de brief van de GI van 24 oktober 2018.
Het hof heeft verzocht deze stukken uiterlijk 22 mei 2019 toe te zenden en medegedeeld dat de zaak pas verder in behandeling zal worden genomen na ontvangst van deze stukken.
2.4.
Van mr. Dierkx heeft het hof vervolgens ontvangen een brief met bijlage, gedateerd 14 mei 2019, ingekomen op 17 mei 2019. De bijlage betreft een bewijs van verzending van een faxbericht bestaande uit 20 pagina’s: dit betreft in tweevoud nogmaals het eerder ingediende beroepschrift (dat bestaat uit 10 pagina’s exclusief producties).
2.5.
Bij brief van 24 mei 2019 heeft het hof mr. Dierkx bericht dat het hof de eerder opgevraagde stukken nog niet heeft ontvangen. Het hof heeft mr. Dierkx medegedeeld dat de stukken uiterlijk op 7 juni 2019 door het hof dienen te zijn ontvangen. Daarbij heeft het hof medegedeeld: “Wanneer u die stukken niet tijdig toestuurt, kan het hof daar bij de verdere behandeling consequenties aan verbinden die voor u nadelig kunnen zijn”.
2.6.
Het hof heeft de ontbrekende stukken niet ontvangen.
2.7.
Vervolgens heeft het hof een mondelinge behandeling gepland om de ontvankelijkheid van het hoger beroep te bespreken. In de brief van 4 juli 2019 waarbij partijen en hun advocaten, alsmede de raad zijn opgeroepen deelt het hof mee: “Volledigheidshalve deel ik u mee dat de mondelinge behandeling alleen de ontvankelijkheid betreft”.
2.8.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dierkx;
  • de vader.
2.8.1.
Mr. Zonnenberg en de raad zijn ter zitting niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 4 april 1996 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn vier kinderen geboren, waarvan alleen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu nog minderjarig zijn.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 20 november 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 december 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover thans van belang, een voorlopige regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld zoals in die beschikking is opgenomen en de definitieve beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling pro forma aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 26 april 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 20 november 2017 gewijzigd en een andere voorlopige (begeleide) zorgregeling vastgesteld, zoals in die beschikking is weergegeven. De rechtbank heeft wederom iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling pro forma aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 7 februari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant, kort en zakelijk weergegeven:
  • uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader;
  • het verzoek van partijen tot het vaststellen van een zorgregeling afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift voor de in hoger beroep aangevoerde grieven.
3.5.
Het hof beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de moeder.
In dat kader neemt het hof het volgende in aanmerking.
3.5.1.
In het beroepschrift, ingekomen op 3 mei 2019 onder “I. Inleiding” heeft de moeder het volgende aangevoerd:

In het kader van de goede procedure zal namens de [moeder] nadien, binnen een door [het hof] nog te bepalen termijn, het volledige procesdossier worden overgelegd, welke toeziet op de destijds bij [de rechtbank] aanhangige procedure [in eerste aanleg]. Hieraan ligt mede ten grondslag dat [de moeder] nog in afwachting is van het thans nog bij haar voormalige advocaat bevindende dossier.”
3.5.2.
Het hof heeft vervolgens, zoals hiervoor in overwegingen 2.2., 2.3. en 2.5. uiteen is gezet, mr. Dierkx een termijn geboden de ontbrekende stukken alsnog te overleggen en, toen de gewenste reactie op het - herhaalde - verzoek uitbleef, deze termijn nog eens verlengd.
Ook hierop heeft het hof de ontbrekende stukken niet ontvangen.
3.5.3.
Vervolgens heeft het hof mr. Dierkx in de gelegenheid gesteld tijdens een zitting een nadere toelichting te geven op het geconstateerde verzuim en daarbij nadrukkelijk aangekondigd dat de zitting die daartoe was gelast, uitsluitend de ontvankelijkheid van het appel betrof.
3.5.4.
Na het openen van de mondelinge behandeling op 19 augustus 2019 werd mr. Dierkx direct in de gelegenheid gesteld te reageren op de formele kwestie die voorlag.
Mr. Dierkx was echter niet op de hoogte van het gegeven dat het procesdossier (nog steeds) niet compleet was en hij was niet bekend met de inhoud van de brieven van het hof van 8 mei 2019, 9 mei 2019, 24 mei 2019 en 4 juli 2019: mr. Dierkx was in de veronderstelling dat de zaak op 19 augustus 2019 inhoudelijk zou worden behandeld. Mr. Dierkx dacht dat het secretariaat van zijn kantoor het volledige dossier tijdig had ‘gefourneerd’. Geconfronteerd met het tegendeel verklaarde hij dat dit het gevolg moet zijn geweest van een interne communicatiefout (binnen het secretariaat). Mr. Dierkx verklaarde echter tevens dat, wat daar ook van zij, hij zich realiseerde, dat hij verantwoordelijk is voor het tijdig en volledig indienen van het dossier. Hij verklaarde ook bekend te zijn met de bepalingen in het procesreglement daaromtrent.
De moeder merkte op dat zij het jammer vond dat de zaak nu niet inhoudelijk kon worden behandeld.
3.5.5.
De vader heeft ter zitting van het hof op 19 augustus 2019 – kort en zakelijk weergegeven – het standpunt ingenomen dat, nu het procesdossier niet compleet is, de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.
3.5.6.
In artikel 1.2.6 van het ‘Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven’, geldend vanaf 1 januari 2019 (hierna: het procesreglement) is bepaald dat bij het beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg worden gevoegd, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. In artikel 1.2.7 is bepaald dat, zolang een beroepschrift niet in het vereiste aantal en niet compleet, dat wil zeggen voorzien van de stukken uit de eerste aanleg, is ontvangen, aan de andere belanghebbende(n) door de griffie slechts wordt medegedeeld dat hoger beroep is ingesteld en dat, zodra de stukken compleet en in voldoende aantallen zijn ontvangen, de zaak in behandeling zal worden genomen.
Indien het hof het beroepschrift niet in het vereiste aantal of niet compleet heeft ontvangen, wordt aan verzoeker(s) in hoger beroep medegedeeld dat de gelegenheid wordt geboden de stukken alsnog binnen een door het hof te bepalen termijn te completeren dan wel in voldoende aantallen aan het hof te doen toekomen. Indien completering of aanlevering in het vereiste aantal dan nog steeds achterwege blijft, kan de zaak worden geplaatst op een zitting ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek. Bij strijd met de goede procesorde kan het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5.7.
De moeder c.q. haar advocaat heeft verzuimd de stukken van de eerste aanleg volledig aan het hof te overleggen.
Het hof stelt vast dat in dezen is gehandeld conform de in het procesreglement voorgeschreven handelwijze in het geval van een incompleet beroepschrift. Hierbij tekent het hof aan dat gesteld noch gebleken is dat de brieven van het hof het kantoor van de mr. Dierkx niet hebben bereikt.
Hoewel mr. Dierkx zelf het verzuim in het beroepschrift al constateerde en vervolgens ruimschoots in de gelegenheid is gesteld dit verzuim te herstellen, was het procesdossier van de eerste aanleg ten tijde van de mondelinge behandeling op 19 augustus 2019 nog steeds incompleet, terwijl naar het oordeel van het hof mr. Dierkx hiervoor geen redelijke verklaring heeft kunnen gegeven. Sterker nog, dat het procesdossier nog altijd incompleet was, was mr. Dierkx en de moeder volledig ontgaan.
Nu de stukken die voor een gedegen beoordeling van de zaak nodig zijn ontbreken, kan het hof niet tot een verantwoorde beslissing komen.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.D.M. Lamers en H. van Winkel, bijgestaan door de griffier, en is op 19 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.