3.1.In rov. 2.1 tot en met 2.12 van voormeld vonnis van 21 juni 2017 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten. Volgens Woonwenz is de feitenvaststelling van de kantonrechter niet volledig, maar het hof ziet geen aanleiding om die aan te vullen met de door de Woonwenz gestelde feiten.
3.1.1.Woonwenz is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet, werkzaam op het gebied van volkshuisvesting.
3.1.2.Woonwenz heeft met ingang van 6 juli 2006 aan [appellante] verhuurd, gelijk [appellante] van Woonwenz heeft gehuurd, de woning gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] , hierna te noemen: de woning. Op de overeenkomst zijn algemene huurvoorwaarden van toepassing.
3.1.3.De politie heeft op 15 maart 2016 een onderzoek in de woning ingesteld en bij die gelegenheid 20,7 liter GHB, 2 xtc-pillen, 0,5 gram amfetamine en 0,2 gram cocaïne, alsmede attributen voor de handel in drugs zoals een grote hoeveelheid weegschaaltjes en maatbekers aangetroffen en in beslag genomen.
De harddrugs werden gevonden op de volgende locaties:
- in een slaapkamer op de tweede verdieping: een flesje met 80 ml GHB en een wikkel met 0,2 gram cocaïne;
- in een keukenkastje boven de spoelbak op de begane grond: een wikkel met 0,5 gram amfetamine en 2 XTC-tabletten;
- in een (uitpandige) slaapkamer in een tuinhuisje in de tuin: een flesje met 620 ml GHB;
- in een schuur: een jerrycan met 11.000 ml GHB en een jerrycan met 9.000 ml GHB.
3.1.4.De gemachtigde van [appellante] heeft bij brief van 24 maart 2016 aan Woonwenz kenbaar gemaakt dat de politie chemicaliën in de woning heeft aangetroffen en Woonwenz verzocht geen ontbindingsprocedure op te starten gelet op de woonbelangen van [appellante] , haar kinderen en kleinkinderen. Bij brief van 29 maart 2016 heeft Woonwenz laten weten dat bij een dergelijke overtreding van de Opiumwet altijd een ontbindingsprocedure wordt opgestart.
3.1.5.De burgemeester van Venlo heeft bij brief van 31 maart 2016 aan Woonwenz kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet gebruik te maken om bestuursdwang toe te passen in de vorm van sluiting van de woning.
3.1.6.Bij besluit van 14 april 2016 heeft de burgemeester van Venlo een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat de woning met ingang van 2 mei 2016 voor de duur van zes maanden wordt gesloten.
3.1.7.[appellante] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en tevens de bestuursrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 23 mei 2016 afgewezen.
3.1.8.Bij brief van 18 april 2016 heeft Woonwenz [appellante] de mogelijkheid geboden de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. [appellante] heeft de huurovereenkomst niet vrijwillig opgezegd.
3.1.9.De burgemeester van Venlo heeft op 16 juni 2016 de woning feitelijk gesloten voor de duur van zes maanden, derhalve tot 16 december 2016.
3.1.10.Bij brief van 16 juni 2016 heeft Woonwenz op de voet van artikel 7:231 lid 2 BW de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Daarbij heeft Woonwenz [appellante] verzocht om een schadeloosstelling te betalen gelijk aan de duur van zes maanden.
3.1.11.Bij vonnis van 30 juni 2016 is [de schoonzoon van appellante] , schoonzoon van [appellante] , veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met artikel 10, vierde en vijfde lid, Opiumwet en voor het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder C Opiumwet. [de schoonzoon van appellante] is een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
3.1.12.In een kortgedingprocedure heeft Woonwenz ontruiming van de woning gevorderd. Bij vonnis van 23 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen.
3.1.13.[appellante] heeft (samen met anderen) tegen voornoemd besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit) bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester van Venlo het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3.1.14.Bij uitspraak van 17 november 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, het beroep van [appellante] (en anderen) tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.15.Bij uitspraak van 14 november 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep van [appellante] (en anderen) tegen voormelde uitspraak van de rechtbank ongegrond geoordeeld en deze uitspraak bevestigd.
3.1.16.[appellante] heeft de woning inmiddels, op 9 augustus 2017, ontruimd.