In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ontruiming van een woning op basis van een kortgedingvonnis dat later in hoger beroep werd vernietigd. De ontruiming leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:210 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de verhuurder de woning inmiddels aan een derde had verhuurd. Hierdoor kon de verhuurder de ontruimde huurder geen huurgenot meer verschaffen. De ontruimde huurder vorderde schadevergoeding van de verhuurder voor de geleden schade door de onrechtmatige ontruiming en het feit dat de woning niet meer ter beschikking kon worden gesteld.
Het hof oordeelde dat de verhuurder aansprakelijk was voor de schade die de ontruimde huurder had geleden. De schade werd begroot op een totaalbedrag van € 11.324,53, waarbij het hof het eerdere vonnis van de kantonrechter vernietigde, dat de verhuurder had veroordeeld tot een lager bedrag van € 3.852,38. Het hof oordeelde dat de schadeposten, waaronder inkomstenderving, correct moesten worden vastgesteld en dat partijen een regeling hadden bereikt over een deel van de schade. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.
Dit arrest is een vervolg op een eerder tussenarrest van 28 mei 2019, waarin het hof al had geoordeeld over de aansprakelijkheid van de verhuurder en de schadebegroting. De uitspraak van het hof bevestigt de noodzaak voor verhuurders om zorgvuldig om te gaan met huurovereenkomsten en de gevolgen van ontruimingen, vooral wanneer deze onterecht plaatsvinden.