Vrijspraak
Het standpunt van verdachte komt erop neer dat hij het glas niet opzettelijk heeft gegooid, maar dat hij zich met het glas, (dat nat was), in zijn hand abrupt en stevig heeft omgedraaid, waardoor het glas uit zijn handen is geglipt en tegen de muur kapot is geketst.
Het hof overweegt als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 33 van het politiedossier wordt een weergave gegeven van de camerabeelden die zijn gemaakt in het gangetje in café [naam café] waar een en ander zich op 18 december 2016 heeft afgespeeld. Het hof heeft de camerabeelden bekeken en geconstateerd dat het proces-verbaal van bevindingen overeenkomt met wat op de beelden te zien is. In het proces-verbaal staat: "Jongen (
hof: verdachte)die bij voorste jongen hoort geeft als hij het meisje (
hof: [getuige 1] )voorbij loopt, haar een zachte schouderduw. Meisje geeft deze jongen vervolgens een duw. Deze jongen draait vervolgens zijn gezicht en lijkt iets tegen het meisje te zeggen, terwijl hij doorloopt. Het meisje loopt deze jongen achterna en geeft hem een duw in zijn rug. Het meisje staat op dat moment in het midden van het gangpad. Jongen draait om en lijkt met iets te gooien. Hierna vliegen de glasscherven door de lucht".
Het hof heeft waargenomen dat deze beelden geen uitsluitsel geven over de vraag of het glas opzettelijk is gegooid door verdachte of dat het glas per ongeluk uit zijn handen is geglipt.
Evenmin kan aangeefster hier uitsluitsel over geven, omdat zij niet heeft gezien wat er is gebeurd. Om die vraag te beantwoorden is het hof derhalve afhankelijk van de diverse getuigenverklaringen.
Het hof stelt vast dat de getuige [getuige 2] zowel bij de politie als bij de raadsheer-commissaris een verklaring heeft afgelegd. Bij de politie heeft zij verklaard dat de jongen het glas opzettelijk naar [getuige 1] , die naast haar stond, gooide en dat zij beiden moesten bukken. Het hof heeft echter op de camerabeelden waargenomen dat, op het moment dat te zien is dat verdachte zich in de richting van [getuige 1] heeft gedraaid en de glasscherven door de lucht vlogen, [getuige 1] niet heeft gebukt. Deze verklaring komt dan ook niet overeen met hetgeen op de camerabeelden is waar te nemen. Bij deze verklaring van [getuige 2] zit voorts een situatieschets (p26) waarop is ingetekend dat zij samen met [getuige 1] tegen de muur aan stond, terwijl uit de camerabeelden blijkt dat [getuige 1] midden in het gangpad stond. Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat verdachte het glas met een zwaai over zijn linkerschouder naar achter wierp, terwijl hij met zijn rug in hun richting stond en dat zij denkt dat hij speciaal [getuige 1] wilde raken, omdat hij daar immers woorden mee gehad had. Deze verklaring lijkt de stelligheid van de verklaring die zij bij de politie heeft afgelegd over het opzettelijk gooien van het glas richting [getuige 1] te nuanceren. Gelet op deze vaststellingen acht het hof de verklaring van [getuige 2] op het cruciale punt onvoldoende betrouwbaar om tot bewijs te bezigen.
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard (p27) dat zij zag dat de jongen een glas met kracht richting haar hoofd gooide, dat zij door met haar hoofd uit te wijken niet door het glas werd geraakt en dat het glas vervolgens in het gezicht van [slachtoffer] kwam. Bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat de jongen na de eerste duw die zij hem gaf naar het einde van de gang is gelopen, zich omdraaide en het glas dat hij in zijn hand had bovenhands in haar richting gooide, dat zij wegdook en dat het glas vervolgens kapot sloeg op de muur. Hij stond op een afstand van enkele meters van haar en voor zover zij zich kan herinneren, stonden er nog mensen tussen. Als haar vervolgens door de raadsheer-commissaris wordt voorgehouden dat uit de camerabeelden van het incident blijkt dat de gang van zaken iets anders is geweest, zegt zij dat ze het allemaal niet precies meer weet en dat zij in een soort shock was als gevolg van de verwondingen van [slachtoffer] Het is het hof gebleken dat de verklaring die [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd, een half uur na het gebeuren is afgelegd en dat zij daarin een verkeerde jongen als dader heeft aangewezen, waaruit het hof afleidt dat zij ten tijde van het afleggen van de verklaring niet helemaal helder was. Dit maakt dat het hof uiterst voorzichtig wil zijn met de verklaring van [getuige 1] over de wijze waarop verdachte het glas zou hebben gegooid en de betrouwbaarheid daarvan goed te toetsen. Het hof wil uitsluiten dat haar, overigens uiterst summiere, verklaring bij de politie is ingekleurd door gebeurtenissen achteraf. Het hof wil voor haar verklaring daarom ten minste ondersteunend bewijs hebben.
Het hof merkt op dat het de verklaring van verdachte op pagina 42 eerste alinea van het politiedossier: "Ja dat klopt", niet aanmerkt als een bekennende verklaring dat hij het glas bewust heeft gegooid, maar als een beaming van de stelling van verbalisant dat hij echt niet de intentie had om iemand pijn te doen. Verdachte heeft immers vanaf het begin van deze verklaring gezegd dat het glas uit zijn hand schoot en uit hetgeen na het uitspreken van deze woorden nog wordt besproken met verbalisant kan het hof niet afleiden dat verdachte heeft bedoeld om te erkennen dat hij het glas bewust heeft gegooid.
Resteert de verklaring van [getuige 3] (p29). Hij heeft bij de politie verklaard: "Een meisje duwde mij en zei "jij bent kankerlelijk". Ik zei oké en ben doorgelopen. Hierop duwde ze mij nogmaals en herhaalde hetzelfde. Mijn vriend, [verdachte] , pikte dat niet en gooide een glas." Nu uit deze verklaring zelf niet blijkt of [getuige 3] het gooien daadwerkelijk heeft gezien en [getuige 3] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij, toen hij zich omdraaide, alleen heeft gezien dat het glas tegen de muur kapot spatte, maar dat hij niet heeft gezien of het glas bewust door verdachte werd gegooid of dat het uit de hand van verdachte is geschoten, is het hof van oordeel dat deze verklaring onvoldoende gewicht heeft om op zichzelf of in combinatie met de verklaring van [getuige 1] , wel de overtuiging te bekomen dat verdachte het glas bewust heeft gegooid.
Alles overziend is het hof van oordeel dat het uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.