Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep zijn geen of onvoldoende signalen naar voren gekomen die maken dat het belang van [minderjarige 1] - welk belang het uitgangspunt vormt - wordt geschaad, indien de moeder en de vader het gezag weer gezamenlijk uitoefenen. Daarbij speelt het een rol, zoals hiervoor reeds is vermeld, dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] volgens het daartoe opgestelde schema verloopt.
Deze onbegeleide omgang, in de weekenden om de veertien dagen alsook in de vakanties, verloopt zonder noemenswaardige problemen en niet gebleken is dat de moeder op bepaalde momenten de omgang - structureel - heeft willen stoppen op grond van een (vermoeden van) terugval aan de kant van de vader dan wel om een andere reden. Reeds zo beschouwd, stemt het door de moeder ter zitting in hoger beroep uitgesproken gebrek aan vertrouwen in de vader niet overeen met de feitelijke gang van zaken waarbij de moeder haar medewerking verleent aan de omgangsregeling.
Ook is niet gebleken, uit eerdere onderzoeken en hetgeen is beschreven in het beroepschrift, dat het te verwachten is dat de vader zijn gezagspositie zal misbruiken dan wel de moeder zal dwarsbomen in het nemen van dagelijkse beslissingen noch dat hij niet in staat is om het gezag te dragen.
Waar de moeder stelt dat de vader zijn leven niet op orde heeft, hij geen stabiele relatie heeft en kampt met financiële problemen, zijn deze problemen door de moeder enerzijds onvoldoende onderbouwd. Anderzijds heeft de vader ter zitting van het hof zijn persoonlijke situatie adequaat toegelicht en inzichtelijk gemaakt. Per saldo ziet het hof, alles gelezen en gehoord hebbende, geen redenen om het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] niet te herstellen.
Daarbij merkt het hof nog op dat hoewel (ook) is gebleken is dat de vader onlangs door een moeilijke periode ging, zowel op werkgebied als op relationeel vlak, het hem vervolgens toch is gelukt om, zonder terugval in drugsgebruik, zijn relatie te herstellen (er is thans sprake van een LAT-relatie) en dat hij het ouderlijk gezag over zijn zoon [de zoon] gezamenlijk met zijn partner is blijven uitoefenen. In verband met burn-out klachten heeft de vader weliswaar zijn dienstbetrekking moeten beëindigen, maar thans is hij in samenwerking met het UWV bezig om een traject naar werk uit te zetten.
Wat betreft de verslavingsproblematiek van de vader heeft hij ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij deel uitmaakt van een NA -groep in [vestigingsplaats] . Hij gaat naar deze bijeenkomsten omdat het hem rust geeft daar te zijn en ervaringen uit te wisselen. Hierdoor ervaart hij veel steun. Het is zijn wens om de gebeurtenissen in het verleden achter zich te laten en te laten zien dat en hoe hij een goede vader kan zijn voor zijn kinderen.
Anders dan de moeder stelt is niet, althans onvoldoende, gebleken dat er bij de vader thans, dan wel in het verleden, sprake is van alcoholproblematiek.