In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor twee pogingen tot afpersing. De rechtbank had deze straf opgelegd na een incident waarbij de verdachte een ondernemer met een mes had bedreigd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de rechtbank. De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de bewezenverklaring van het eerste feit, maar heeft vrijspraak bepleit voor het tweede feit. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank aangevuld en is tot de conclusie gekomen dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden betrouwbaar is. De raadsman heeft ook gepleit voor een lichtere straf, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij na schorsing van de voorlopige hechtenis geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte een gevangenisstraf van drie jaren rechtvaardigen, maar heeft besloten een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.