Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof vastgesteld dat in de verklaringen van de door de politie afgevangen harddrugsgebruikers, voor zover door de rechtbank voor het bewijs van het onder 1 primair ten laste gelegde gebruikt, steeds de woning/het appartement aan de [adres 2] is genoemd als de plaats van handeling waar de verdovende middelen de laatste tijd door hen werden verkregen/gekocht. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op de verklaring van de getuige [getuige 1] bij de politie, waaruit volgt dat hij een aantal maanden eerder van ‘ [verdachte] ’, de persoon die hij herkent op de hem getoonde foto nummer 2 [hof: zijnde een afbeelding van de verdachte [verdachte] ], hoorde dat hij in de [adres 2] terecht kon om cocaïne te kopen, dat hij, [getuige 1] , vanaf dat moment 7 of 8 keer daar was geweest om cocaïne te kopen en dat dan altijd ‘ [verdachte] ’, ‘ [medeverdachte 1] ’ [hof: bedoeld wordt de medeverdachte [medeverdachte 1] ] en ‘ [medeverdachte 2] ’ [hof: de medeverdachte [medeverdachte 2] ] in die woning aanwezig waren.
Vast staat dat de verdachte sedert 23 maart 2016 op genoemd adres stond ingeschreven en dat hij in de ten laste gelegde periode ook feitelijk op dat adres verbleef tot hij naar eigen zeggen voor een vakantie begin juni 2016 afreisde naar Curaçao. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de bedoelde verklaringen uitsluitend betrekking hebben op het dealen van harddrugs vanuit de woning op genoemd adres gedurende de in de (in eerste aanleg gewijzigde) tenlastelegging vermelde periode van 1 april 2016 tot en met 3 mei 2016.
Het hof overweegt voorts dat (met name) uit de verklaringen van de getuige [getuige 2] volgt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het verkopen en leveren van cocaïne.
[getuige 2] heeft immers bij de politie verklaard dat hij de cocaïne sinds een paar maanden koopt op het adres [adres 2] , dat daar de Antilliaan ‘ [medeverdachte 1] ’ zit en dat hij kocht van ‘ [medeverdachte 1] ’ en [verdachte] . Op de hem getoonde foto’s herkent [getuige 2] de persoon op foto 2 als degene die hij [verdachte] noemt [hof: bedoeld wordt [verdachte] , verdachte] en de persoon op foto 4 als ‘ [medeverdachte 1] ’[hof: bedoeld wordt de medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook verklaarde [getuige 2] over de eerste keer dat hij in de woning op het adres [adres 2] kwam, dat daar toen naast [verdachte] en ‘ [medeverdachte 1] ’ nog een derde persoon aanwezig was, die hij herkende op foto 3 [hof: de medeverdachte [medeverdachte 2] ] en dat zij, als hij (nadien) in de flat kwam, altijd met zijn drieën waren. [getuige 2] verklaarde verder nog dat hij voorheen altijd betaalde aan [verdachte] of aan ‘ [medeverdachte 1] ’ en later altijd aan [medeverdachte 2] , die het in de flat regelde.
Het hof constateert verder dat [getuige 2] bij zijn verhoor op 5 december 2016 door de rechter-commissaris de periode waarin hij zijn cocaïne kocht in de flat aan de [adres 2] duidelijk onderscheidt van de daaraan voorafgaande periode, toen hij zijn cocaïne haalde bij [adres 3] . Ten aanzien van zijn leveranciers in beide perioden maakte [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris echter expliciet géén onderscheid: bij [adres 3] kocht [getuige 2] van een groep gasten die altijd bij elkaar was en later kocht hij van diezelfde groep in die flat in de [adres 2] . Opmerkelijk is dat [getuige 2] bij de politie heeft verklaard dat de laatste keren dat hij in de flat kwam alleen ‘ [medeverdachte 1] ’ en [medeverdachte 2] daar waren en dat zij vertelden dat [verdachte] met vakantie was. Dit sterkt het hof in de overtuiging dat [getuige 2] met ‘de groep’ van wie hij cocaïne kocht in de flat aan de [adres 2] het drietal [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] (verdachte) bedoelde.
Het hof overweegt verder nog dat uit de verklaring van de getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris volgt dat hij 2 of 3 keer drugs heeft gehaald in de [adres 2] en dat hij de drugs kreeg van ‘ [verdachte] ’, de persoon die hij herkent op foto 2 [hof: verdachte]. Het hof stelt vast dat de verdachte zelf ook cocaïne heeft verkocht in zijn flat aan de [adres 2] en voorts dat hij, zoals blijkt uit de hierboven weergegeven verklaring van de getuige [getuige 1] , dat de verdachte drugsgebruikers voor het kopen van cocaïne verwees naar zijn woning. De verdachte heeft aldus in nauwe en bewuste samenwerking, actief bijgedragen aan de drugshandel vanuit zijn woning, zodat sprake is van medeplegen.