ECLI:NL:GHSHE:2019:3354

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
200.243.870_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling voor minderjarigen in het kader van omgangsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft verzocht om de zorgregeling te wijzigen, zodat hij de kinderen om de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur bij zich kan hebben. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. De gecertificeerde instelling (GI) heeft ook een standpunt ingenomen en heeft de noodzaak van een wijziging van de zorgregeling benadrukt, gezien de spanningen tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet naar behoren verloopt en dat de kinderen veel onrust ervaren. Het hof heeft de verzoeken van de vader en de GI in overweging genomen en heeft besloten dat de zorgregeling moet worden gewijzigd. De kinderen zullen in de zomervakantie, herfstvakantie, voorjaarsvakantie en meivakantie bij de vader en de moeder verblijven volgens een vastgestelde regeling. Het hof heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders zich aan de afspraken houden en dat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. De beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is vernietigd en de nieuwe zorgregeling is vastgesteld, waarbij de ouders verplicht zijn om samen te werken in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 september 2019
Zaaknummer: 200.243.870/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/339708 JE RK 17-2362
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van der Roest,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. Marcucci.
en
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie]
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van 7 mei 2018 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de GI toe te wijzen en te bepalen dat de vader een keer per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur de kinderen bij zich heeft, waarbij de moeder de kinderen vrijdag naar de vader brengt en de vader de kinderen op zondag weer naar de moeder terug brengt en te bepalen dat de kinderen gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vader verblijven, zoals nader ingevuld in het bijgevoegd schema, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 september 2018, heeft de moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, althans zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
Bij brief met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2019, heeft de GI het hof nader geïnformeerd en een nader standpunt inzake de omgang bepaald.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Roest;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Marcucci;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 april 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 mei 2019.
  • de brief van 29 mei 2019 met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2019, van de GI. Naar het hof begrijpt beoogt de GI hiermee tevens incidenteel hoger beroep in te stellen.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
Partijen hebben tot eind 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij vonnis in kort geding van 5 februari 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een zorgregeling vastgesteld.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juli 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank op verzoek van de GI voornoemde zorgregeling gewijzigd en bepaald dat de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per twee weken van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag haalt en de moeder de kinderen op zondag bij de vader ophaalt. De rechtbank heeft verder bepaald dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn gedurende een deel van de vakanties contact met elkaar te hebben, in onderling overleg nader te regelen door de ouders en de GI.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader beoogt een wijziging in de regeling van het halen en brengen. Hij wil dat de moeder de kinderen op vrijdag naar vader brengt en dat de vader op zijn beurt de kinderen terug bij moeder brengt. Dat heeft de GI in eerste aanleg ook verzocht en is eerder door de ouders overeengekomen.
De huidige regeling levert voor de vader problemen op in verband met zijn werk en is te belastend voor de kinderen. Het is voor de kinderen prettiger als ze om 17.00 uur bij de vader zijn, zodat ze kunnen acclimatiseren en op zondag eerder bij de moeder zijn. De vader is vanwege de files nu steeds op wisselende tijden bij de moeder. Dat is niet in het belang van [minderjarige 2] , die behoefte heeft aan duidelijkheid.
De vader verzoekt een vakantieregeling vast te stellen, omdat de ouders hierover geen afspraken kunnen maken en hij doet hiertoe een concreet voorstel.
De vader is bereid om mee te werken aan de voorwaarden rondom de zorgregeling. Hij erkent dat het voor [minderjarige 2] van belang is dat hij zich op de contactweekenden en vakanties kan voorbereiden. De vader heeft al gesprekken gehad met [instelling 1] over hoe hij het beste met de beperkingen van [minderjarige 2] kan omgaan en hij wil zijn aandeel leveren om zaken te verbeteren.
3.7.
De moeder betoogt dat het sinds de breuk tussen de vader en zijn ex-partner bergafwaarts is gegaan. De inzet van mediation en hulpverlening binnen het vrijwillige en het gedwongen kader heeft niet tot een beëindiging van het geschil geleid. De situatie is enkel verergerd.
De vader zet zijn eigen belang boven het belang van de kinderen en hij komt allerlei afspraken niet na. De moeder beseft dat zij ook een aandeel in de situatie heeft. Zij wil graag werken aan het herstel van het onderlinge vertrouwen zodat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met beide ouders. Zolang er tussen de ouders spanningen zijn, kan [minderjarige 1] niet beginnen met therapie bij het psychotrauma centrum, terwijl dit volgens [instelling 2] wel nodig is.
De moeder is niet in staat om de kinderen op vrijdag naar de vader te brengen, omdat dit een drukke dag is. Het is volgens de moedert niet in het belang van de kinderen is om de vakantieregeling thans te wijzigen en uit te breiden. De moeder wil dit op termijn in overleg met de GI regelen.
3.8.
De GI merkt op dat de verhouding tussen de ouders gedurende de ondertoezichtstelling is verslechterd en verhard. De maatregel lijkt de ouders een podium te bieden om bij de GI hun onvrede te uiten over de andere ouder.
De ouders verlangen veranderingen enkel bij de ander. Zij erkennen niet hun eigen aandeel. Zij stellen allebei voorwaarden aan de andere ouder. Daarnaast wijzen de ouders ook naar de GI.
Het gaat ondertussen niet goed met de kinderen. Zij zitten knel tussen de ouders. Met name [minderjarige 1] voelt zich verantwoordelijk. Hij voelt zich boodschapper en bemiddelaar van de ouders. Bij [minderjarige 2] is sprake van een autistische stoornis, althans van een groot vermoeden hiervan, waardoor hij heel veel duidelijkheid en structuur nodig heeft. Hij krijgt voor zijn beperking begeleiding vanuit [instelling 1] . Het is voor hem van belang dat hij op het weekend met zijn vader wordt voorbereid.
Het KUK-traject heeft geen effect gehad. De vader is een aantal keer niet verschenen op afspraken. Er is inmiddels een nieuw traject gestart bij [instelling 3] . De intake heeft op 8 februari 2019 plaatsgevonden. Omdat er nog geen basis bleek te zijn voor het voeren van duo-gesprekken, is gestart met individuele coaching. Als dit niet lukt, dan ziet de GI geen mogelijkheden meer om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.
De ondertoezichtstelling is op 29 juli 2018 verlengd. Daardoor was de eerder afgegeven schriftelijke aanwijzing niet meer geldig. Daarom heeft de GI op 22 oktober 2018 een nieuwe schriftelijke aanwijzing gegeven. Bij beschikking van 7 februari 2019 is deze schriftelijke aanwijzing bekrachtigd, omdat de ouders zich niet aan de voorwaarden hielden.
De GI handhaaft haar standpunt ten aanzien van het halen en brengen van de kinderen. De vakanties en vrije dagen kunnen evenredig worden verdeeld. In zoverre beoogt de GI de vernietiging van de bestreden beschikking. Het is volgens de GI niet wenselijk om de zomervakantie drie weken aaneengesloten vast te stellen. Verder dient als voorwaarde te gelden dat de kinderen in staat worden gesteld om contact te onderhouden met de ouder waar zij op dat moment niet verblijven.
3.9.
De raad constateert dat de ouders al circa zes jaar uit elkaar zijn en nog steeds ruzie maken over het halen en het brengen. Het lukt de ouders niet om naar hun eigen aandeel te kijken en ze wijzen allebei enkel naar elkaar. Zij zijn ieder afzonderlijk niet in staat om elkaar maar enigszins tegemoet te komen.
De hele situatie is voor de kinderen zeer belastend. Zij lijden hieronder en het is voor hen van belang dat er gerichte therapie en hulpverlening wordt ingezet. Gezien de wachtlijsten kan dit nog enige tijd duren. De verwachting is dat een verlenging van de ondertoezichtstelling van zes maanden niet toereikend is.
Aangezien de schriftelijke aanwijzing van de GI al door de rechtbank is bekrachtigd, zijn de ouders hier al aan gehouden. Er is er geen noodzaak om deze nogmaals vast te leggen.
3.10.
Het hof overweegt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als volgt.
3.10.1.
Ingevolge art. 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.10.2.
Het hof stelt allereerst vast dat de huidige zorgregeling niet naar behoren verloopt en nog steeds gepaard gaat met de nodige spanningen. De kinderen ervaren hierbij veel onrust en zij zitten klem tussen de ouders.
Hiertoe is het op de eerste plaats noodzakelijk dat er gepaste hulpverlening voor de kinderen wordt ingezet. Voor [minderjarige 2] , die verder nog te kampen heeft met een stoornis in het autistische spectrum, is er al hulp beschikbaar vanuit [instelling 1] . Voor [minderjarige 1] is het noodzakelijk dat er traumatherapie wordt ingezet, hetgeen vanwege alle onrust nog niet mogelijk is geweest.
3.10.3.
De kinderen verblijven nu eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de vader. Tussen de ouders is de haal– en brengregeling in geschil.
3.10.4.
In tegenstelling tot de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om ten aanzien van het halen en het brengen af te wijken van het inleidend verzoek van de GI. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij zowel op vrijdag als op zondag eerder naar de andere ouder vertrekken, waardoor zij meer tijd hebben om bij de andere ouder te acclimatiseren. Bovendien kunnen de kinderen op deze manier ervaren dat zij van de ene ouder toestemming krijgen om bij de andere ouder te mogen zijn.
Deze voordelen, die in het belang van de kinderen zijn, dienen zwaarder te wegen dan de grotendeels praktische bezwaren die de moeder naar voren heeft gebracht.
Daarbij wordt nog opgemerkt dat ter zitting is gebleken dat het bezwaar van de moeder met name erin is gelegen dat haar partner op vrijdag niet in staat is om samen met haar de kinderen naar de vader te brengen, terwijl zij het als vervelend ervaart om de overdracht alleen te doen. Ook dit kan niet tot een ander oordeel leiden. Wanneer beide ouders zich strikt aan de voorwaarden van de GI houden, hetgeen zij ter zitting hebben toegezegd te zullen doen, zullen de spanningen tot een minimum kunnen worden beperkt, zodat het voornaamste bezwaar van de moeder tegen deze regeling uiteindelijk zal worden weggenomen.
3.10.5.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking ten aanzien van de vakantieregeling bepaald, dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende de vakanties, nader in onderling overleg door de ouders en de GI te regelen. Nu het voor de ouders lastig is om met elkaar over de invulling van de vakanties te overleggen, heeft de vader verzocht een regeling van de vakanties in de beschikking vast te leggen.
Aangezien de kinderen er belang bij hebben dat er rust en duidelijkheid in de zorgregeling komt en er volgens de GI in beginsel geen beletsel is om de vakanties bij helfte te verdelen - onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de ouders zich strikt zullen houden aan de reeds vastgestelde regels en voorwaarden - zal het hof, gehoord ook beide ouders ter zitting, de volgende vakantieregeling vaststellen:
- de zomervakantie zal bij helfte worden verdeeld, waarbij de kinderen maximaal twee weken aaneengesloten bij de vader zullen verblijven.
In de even jaren verblijven de kinderen de eerste, de derde en de vierde week bij de moeder en de tweede, de vijfde en de zesde week bij de vader.
In de oneven jaren is dit andersom.
In de even jaren verblijven de kinderen
  • in de herfstvakantie bij de vader;
  • in de voorjaarsvakantie bij de moeder;
  • in de meivakantie de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
  • in de kerstvakantie de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader.
In de oneven jaren is dit andersom.
Daarbij zal tevens worden bepaald dat de kinderen te allen tijde bereikbaar zijn voor de andere ouder en dat de kinderen door de ouder bij wie zij op dat moment verblijven in staat worden gesteld om te allen tijde contact op te nemen met de andere ouder.
Het hof acht het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de vaste structuur van de reguliere weekendregeling en vakantieregeling wordt gevolgd. Derhalve zal het hof nu niet ook een regeling vaststellen ter verdeling van de feestdagen of bijzondere dagen, omdat deze dagen de vaste structuur kunnen doorkruisen hetgeen tot onduidelijkheid en onrust kan leiden. Het staat de ouders vrij om in goed onderling overleg en in overleg met de GI tot afspraken hierover te komen.
3.10.6.
Het hof benadrukt dat de ouders het aan hun kinderen verplicht zijn om zich tot het uiterste in te spannen om de kinderen onbelast contact te laten hebben met de andere ouder. Zij zullen hiertoe verder aan de slag moeten bij [instelling 3] om hun onderlinge communicatie te verbeteren zodat zij in staat zijn om als ouders met elkaar afspraken te maken over de kinderen.
3.11.
Voor zover de (advocaat van de) vader ter zitting beoogd heeft bezwaar te maken tegen het behandelen van de aanvullende verzoeken van de GI in hoger beroep zal het hof hieraan voorbij gaan. De ouders hebben tijdig kennis kunnen nemen van de inhoud van de brief van de GI van 29 mei 2019 en hebben op zitting voldoende gelegenheid gehad om op voornoemde verzoeken van de GI te reageren. Tevens zien deze verzoeken – evenals de verzoeken van de GI in eerste aanleg – op de inhoud en de uitvoering van de contactregeling.
Gelet op het voorgaande zal het hof op voornoemde verzoeken van de GI een beslissing nemen. Het hof acht het ook overigens niet in strijd met de goede procesorde om op de verzoeken te beslissen.
3.12.
Het hof zal de verzoeken van de GI afwijzen en overweegt daarbij als volgt.
3.12.1.
De GI heeft in haar schriftelijke aanwijzing van 22 oktober 2018 nader (aanvullende) voorwaarden opgenomen bij de contactregeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld. Deze gedetailleerde voorwaarden hebben met name tot doel de overdrachtsmomenten voor de kinderen zo onbelast mogelijk te laten verlopen. De ouders zijn op grond van artikel 1:263 BW verplicht de aanwijzing – die door de rechtbank bij beschikking van 7 februari 2019 is bekrachtigd - op te volgen. Gelet hierop en op de gedetailleerdheid van de in de schriftelijke aanwijzing opgenomen voorwaarden is het naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk noch gewenst deze (aanvullende) voorwaarden in de beschikking vast te leggen. Daarbij overweegt het hof dat beide ouders desgevraagd ter zitting hebben aangegeven dat zij zich aan de voorwaarden zullen houden.
3.12.2.
Het verzoek van de GI om te bepalen dat de GI het contact kan schorsen indien de vader zich niet aan de afspraken houdt, is niet op de wet gegrond en wijst het hof daarom af.
3.13.
Het hof zal de proceskosten zowel in principaal als incidenteel hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.
3.14.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de bestreden beschikking van de rechtbank voor zover het de contactregeling betreft vernietigen en de gehele contactregeling in deze beschikking opnemen. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de zorgregeling, zoals eerder door de voorzieningenrechter bij vonnis van
5 februari 2016 is vastgesteld als volgt;
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , gerechtigd zijn tot het hebben van contact met de vader:
  • gedurende eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag naar de vader brengt en de vader de kinderen op zondag bij de moeder terugbrengt,
  • gedurende de helft van de vakanties, waarbij gedurende de even jaren de volgende verdeling geldt:
 in de zomervakantie verblijven de kinderen de eerste, de derde en de vierde week bij de moeder en in de tweede, vijfde en zesde week bij de vader;
 in de herfstvakantie verblijven de kinderen bij de vader;
 in de voorjaarsvakantie verblijven de kinderen bij de moeder;
 in de meivakantie verblijven de kinderen de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
 in de kerstvakantie verblijven de kinderen de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader.
en dit voor de oneven jaren andersom is;
- bepaalt dat de kinderen - zowel gedurende de weekendregeling als gedurende de vakanties en de feestdagen - te alle tijden contact kunnen hebben met en bereikbaar zijn voor de andere ouder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.N.M. Antens en J.W.P.M. Hermans en is op 12 september 2019 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.