ECLI:NL:GHSHE:2019:3353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
200.261.045_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige dochter, geboren in 2003, werd verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing werd goedgekeurd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.M.A. Leijser, verzocht om vernietiging van de beschikking en om afwijzing van het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de uithuisplaatsing. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 augustus 2019, waarbij de moeder, de GI en de vader aanwezig waren. De raad voor de kinderbescherming was niet ter zitting, maar had wel een rapport ingediend.

De moeder betoogde dat zij in staat is om de opvoeding van haar dochter ter hand te nemen en dat er geen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van een plaatsing bij haar of de vader. De GI daarentegen stelde dat de complexe problematiek van de minderjarige, waaronder een licht verstandelijke beperking en een posttraumatische stressstoornis, een terugplaatsing naar de ouders niet mogelijk maakt. Het hof oordeelde dat de situatie tussen de ouders problematisch is en dat er een loyaliteitsconflict bestaat voor de minderjarige. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 september 2019
Zaaknummer : 200.261.045/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/355312 / JE RK 19-300
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling en/of de GI.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 mei 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juni 2019, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord en/of aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. Leijser;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
De raad en de advocaat van de vader, mr. R. Laatsman, zijn niet ter zitting verschenen. Het hof tekent hierbij aan dat mr. Laatsman geen oproepingsbrief heeft ontvangen van de griffie voor deze zitting, maar kort voor de zitting van deze zitting op de hoogte is gesteld en van bezwaren tegen het doorgaan van deze zitting niet is gebleken.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de op verzoek van het hof door de advocaat van de moeder overgelegde producties 6 en 7, ingekomen op 20 augustus 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 november 2014 onafgebroken onder toezicht van de GI. Zij is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 3 juli 2015 uit huis geplaatst. Zij verblijft thans bij [instelling] .
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 12 mei 2020 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 12 mei 2019 tot 12 mei 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder 24-uurs.
3.4.
De moeder kan zich gedeeltelijk met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder is in staat de opvoeding van [minderjarige] ter hand te nemen. Zij erkent dat [minderjarige] forse problematiek heeft en meer dan gemiddeld hulp en ondersteuning nodig heeft, maar de moeder kan hier goed mee omgaan. De moeder heeft laten zien dat zij over voldoende opvoedingsvaardigheden en eigen inzichten beschikt om de rol van opvoeder terug te nemen. Bij problemen op de groep is de moeder meerdere malen door de groep ingeschakeld en ondanks de uithuisplaatsing neemt de moeder haar opvoedersrol. Als [minderjarige] thuis is, gaat het goed en laat zij geen agressief gedrag zien. Dat de ouders niet in staat zijn om [minderjarige] specifieke aandacht, hulp en begeleiding te bieden wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Er is nimmer een onderzoek verricht naar de mogelijkheden van een plaatsing van [minderjarige] bij één van de ouders. Het is onjuist dat de ouders zich in een vechtscheiding bevinden.
De verblijfplaats van [minderjarige] vormt al jaren een probleem. De vorige groep leek op een gevangenis. Bij [instelling] is meer sprake van een huiselijke sfeer en het contact met de leiding is goed. Alleen is hier weer sprake van een fors leeftijdsverschil en van jongeren met forse problematiek. [minderjarige] distantieert zich van de anderen. Als er wordt gekeken naar een nieuwe plek voor [minderjarige] , moet [minderjarige] ook eens goed onderzocht worden. Nu worden er diagnoses genoemd die nooit zijn gesteld.
Bij de ouders is ook veel frustratie over de jeugdzorgwerker omdat hij afspraken niet nakomt. De moeder heeft al meerdere keren gevraagd om ouderschapsbemiddeling, maar de GI doet hier niets mee. Ook informeert de GI nooit hoe het contact met [minderjarige] is verlopen.
3.6.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De GI doet zijn uiterste best om een goed passende groep voor [minderjarige] te vinden, maar vanwege haar complexe problematiek met veel agressie is dat heel lastig. [minderjarige] kan niet terug naar één van de ouders omdat de ouders niet voldoende mogelijkheden hebben om aan te sluiten bij de hulpbehoeften van [minderjarige] . Ook kunnen beide ouders niet accepteren als [minderjarige] bij de andere ouder zou wonen. [minderjarige] kan niet kiezen tussen de ouders en zij ervaart spanning in het contact met beide ouders. [minderjarige] wil in de weekenden graag naar huis maar dit zorgt voor zoveel onrust dat de EMDR-therapie is gestagneerd en haar behandeling niet goed van de grond komt.
Naar de moeder is niet echt een onderzoek gedaan, wel zijn er gesprekken met haar geweest. [instelling] heeft aangedrongen op een verstrekkende maatregel. [instelling] ziet [minderjarige] dagelijks en heeft met beide ouders gesprekken gevoerd.
In het verleden zijn wel pogingen gedaan om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Gelet op de wens van de moeder, is het jammer dat de jeugdzorgwerker heeft aangegeven er weinig vertrouwen in te hebben dat de communicatie tussen de ouders zal verbeteren met behulp van bemiddeling.
Bij [minderjarige] is in 2011 de diagnose ODD gesteld. Verder is de GI voorzichtig met het doen van onderzoek omdat [minderjarige] dan een stempel krijgt terwijl je uiteindelijk moet handelen naar het gedrag.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
3.7.5.
Bij [minderjarige] is sprake van forse problematiek. Zij is belast met een licht verstandelijke beperking en heeft ontwikkelingsstoornissen. Ook heeft zij een chronische posttraumatische stressstoornis opgelopen ten gevolge van seksueel misbruik. Haar problematiek maakt dat [minderjarige] zeer beïnvloedbaar en impulsief is. Wanneer haar emoties hoog oplopen, kan zij boos en agressief gedrag laten zien waarbij fixatie soms noodzakelijk is ter bescherming van haarzelf en haar omgeving. Duidelijk is dat [minderjarige] vanwege haar complexe problematiek meer vraagt van haar opvoeder dan gemiddelde opvoedvaardigheden.
Gebleken is dat de situatie tussen de ouders zeer problematisch is, hetgeen bevestigd wordt door het feit dat de vader de zittingszaal vroegtijdig heeft verlaten op het moment dat de moeder aan het woord was. Beide ouders willen dat [minderjarige] bij hen komt wonen en zij kunnen niet accepteren indien [minderjarige] bij de andere ouder gaat wonen. Door de strijd tussen de ouders is bij [minderjarige] sprake van een loyaliteitsconflict, zo blijkt wel uit hetgeen [minderjarige] tijdens het kindgesprek naar voren heeft gebracht.
Los van de vraag of de ouders in staat zijn om de opvoeding en verzorging van [minderjarige] op zich te nemen, acht het hof een thuisplaatsing van [minderjarige] thans niet in haar belang, gelet op de problematiek van [minderjarige] in samenhang met haar loyaliteitsconflict en de strijd tussen de ouders. Wat de mogelijkheden hiertoe op termijn zijn kan het hof thans niet overzien. De raad heeft bij de rechtbank inmiddels verzocht om een gezagsbeëndigende maatregel en de zitting hiervan zal plaatsvinden op 25 september 2019.
3.7.6.
Het hof vraagt bij de GI nog dringend aandacht voor de groep waar [minderjarige] thans is geplaatst. [minderjarige] heeft duidelijk aangegeven dat zij de samenstelling van de groep als zeer onplezierig ervaart. Zij heeft alleen contact met de groepsleiding en zij distantieert zich van de overige groepsleden. Van [minderjarige] heeft het hof begrepen dat de andere groepsleden allemaal jongens zijn en dat er naast [minderjarige] nog een kind van 16 jaar op de groep zit en dat de overige groepsleden 19, 23, 26 en 33 jaar zijn.
3.7.7
Naar aanleiding van hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht en de opmerkingen van de raad in het raadsrapport d.d. 21 juni 2019 wordt bij de GI voorts aandacht gevraagd voor de interactie en samenwerking tussen de moeder en de jeugdzorgwerker.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 mei 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en A.M. van Riemsdijk en is op 12 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.