Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige dochter, geboren in 2003, werd verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing werd goedgekeurd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.M.A. Leijser, verzocht om vernietiging van de beschikking en om afwijzing van het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de uithuisplaatsing. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 augustus 2019, waarbij de moeder, de GI en de vader aanwezig waren. De raad voor de kinderbescherming was niet ter zitting, maar had wel een rapport ingediend.
De moeder betoogde dat zij in staat is om de opvoeding van haar dochter ter hand te nemen en dat er geen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van een plaatsing bij haar of de vader. De GI daarentegen stelde dat de complexe problematiek van de minderjarige, waaronder een licht verstandelijke beperking en een posttraumatische stressstoornis, een terugplaatsing naar de ouders niet mogelijk maakt. Het hof oordeelde dat de situatie tussen de ouders problematisch is en dat er een loyaliteitsconflict bestaat voor de minderjarige. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.