ECLI:NL:GHSHE:2019:3351

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
200.260.659_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige en benoeming voogd

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2012, en de benoeming van een voogd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag van zowel de vader als de moeder is beëindigd en de Stichting Jeugdbescherming Brabant (JBB) is benoemd tot voogd. De vader stelt dat hij in staat is om samen met de pleegouders belangrijke beslissingen te nemen over de opvoeding van de minderjarige en dat de communicatie tussen hem en de pleegouders goed verloopt. De moeder en de pleegouders zijn van mening dat het in het belang van de minderjarige is dat de huidige situatie, waarin hij bij de pleegouders woont, wordt voortgezet. Het hof heeft de zaak op 12 september 2019 behandeld en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof oordeelt dat de huidige opvoedsituatie, waarbij de pleegouders de zorg voor de minderjarige dragen, het beste is voor zijn ontwikkeling. De vader heeft verzocht om proceskostenvergoeding, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 september 2019
Zaaknummer : 200.260.659/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/339092 / FA RK 17-6902
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder), advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI);
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: JBB);
- de heer en mevrouw [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders), advocaat:
mr. M.C.H.M. van Beurden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juni 2019, heeft de vader het hof verzocht, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
I de raad niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om zijn gezag over [minderjarige] te beëindigen en Jeugdbescherming Brabant te benoemen tot voogd over [minderjarige] , dit verzoek af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
II de raad te veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de werkelijke kosten van de procedure in eerste aanleg en van de procedure in hoger beroep, alsmede de nakosten, alles evenzeer te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover mogelijk, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na de datum van de in hoger beroep te wijzen beschikking.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 juli 2019, heeft de moeder het hof verzocht om de grieven van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 9 juli 2019, heeft JBB het hof verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van Weely;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- JBB, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de advocaat van de moeder, mr. Nelemans;
- de pleegvader, bijgestaan door mr. Van Beurden.
2.4.1.
De moeder en de pleegmoeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van de advocaat van de pleegouders d.d. 4 juli 2019;
  • de faxberichten met bijlagen van de advocaat van de vader van 6 en 7 augustus 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - de voornoemde minderjarige [minderjarige] geboren. Vanaf maart 2012 woont [minderjarige] bij pleegouders, nadat de moeder en de vader hebben ingestemd met een vrijwillige plaatsing.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 10 juli 2012 onder toezicht van de GI. Hij is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 17 december 2012 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregelen zijn voorts en laatstelijk verlengd tot 10 december 2019. Beide ouders hebben een contactregeling met [minderjarige] waarbij zij ieder één dag in de drie weken contact hebben met [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 juli 2018 is de behandeling van het verzoek van de raad, tot beëindiging van het gezag van beide ouders en tot benoeming van JBB als voogd, tot 11 juni 2019 aangehouden in afwachting van het rapport van de GI en de reactie hierop van de raad, de moeder, de vader en de pleegouders. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het in het belang van alle betrokkenen is dat er een zodanige samenwerking tussen de ouders onderling en tussen de ouders en de pleegouders ontstaat dat de ouders in staat zijn om gezamenlijk met de pleegouders de belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen. Om dit te bereiken dient het traject bij Juzt daadwerkelijk een kans te krijgen. De rechtbank heeft zich iedere verdere beslissing voorgehouden in afwachting van, kort samengevat, het verloop van dit traject.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het gezag van de vader en de moeder beëindigd en JBB tot voogdes over [minderjarige] benoemd. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat de onderlinge communicatie tussen ouders niet is verbeterd. De rechtbank vreest dat bij handhaving van het gezag van beide ouders of van enkel de vader te veel onrust kan ontstaan hetgeen zijn weerslag zal hebben op [minderjarige] en zijn contacten met beide ouders. Een gezagsbeëindiging van beide ouders acht de rechtbank het meest in het belang van [minderjarige] .
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft besloten het ouderlijk gezag van hem over [minderjarige] te beëindigen en JBB te benoemen tot voogdes.
De vader stelt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij handhaving van het gezag van de vader teveel onrust zal ontstaan hetgeen zijn weerslag zal hebben op [minderjarige] en de contacten met beide ouders. Hij voert daartoe aan dat ten tijde van de ondertoezichtstelling de GI als het ware de communicatie heeft overgenomen en dat dit de verhoudingen tussen de vader, de moeder en de pleegouders nadelig heeft beïnvloed. Op dit moment verloopt de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders goed en is er sprake van duidelijke onderlinge communicatie.
Daarnaast ontbreekt volgens de vader iedere wettelijke grond om hem op het punt van de gezagsbeëindiging gelijk te moeten stellen met de moeder. Hij is immers bereid en is staat is om met de moeder te communiceren en om samen met de pleegouders belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat een gezagsbeëindiging van beide ouders het meest in het belang van [minderjarige] is en dat de ouders dan weer in een meer gelijkwaardige positie ten opzichte van elkaar staan.
De vader benadrukt dat de moeder zich door haar beperkingen - ondanks alle inspanningen van hulpverleners in de afgelopen jaren - ten opzichte van de vader altijd achtergesteld heeft gevoeld. De beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] zal daarin geen verandering brengen.
Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het belang van [minderjarige] het meest wordt gediend bij een beëindiging van het gezag van beide ouders. Vast staat immers dat beide ouders de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders duurzaam hebben aanvaard. Daarbij komt dat de vader, bij eenhoofdig gezag, de moeder en [minderjarige] een onbelast en plezierig contact gunt en dat hij heeft voorgesteld om toe te werken naar een uitbreiding van de omgangsregeling.
De vader acht het derhalve in het belang van [minderjarige] dat hij alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Zeker nu hij voldoet aan de door de rechtbank in de beschikking van 10 juli 2018 gestelde voorwaarden voor behoud van het ouderlijk gezag en niet is aangetoond dat hij niet de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich kan nemen.
Dit sluit volgens de vader goed aan bij de huidige situatie, waarbij de communicatie tussen de moeder en de pleegouders rechtstreeks plaatsvindt, JBB zich op de achtergrond houdt en in feite alle beslissingen aan de pleegouders overlaat.
Tot slot stelt de vader dat de rechtbank niet heeft beslist op zijn verzoek ten aanzien van de proceskosten. Hij verzoekt het hof om ten aanzien van dit punt de zaak aan te houden totdat de rechtbank heeft beslist dan wel de raad te veroordelen in de proceskosten, zijnde in ieder geval zijn advocaatkosten omdat de vader niet meer in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
3.7.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan dat het belang van [minderjarige] het meest gediend is bij handhaving van de huidige situatie waarbij een neutrale voogdijinstelling het gezag uitoefent. Dit om het juiste evenwicht te bewaren.
Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegouders en dit gaat goed. Ook zijn de pleegouders goed in staat om met de moeder te communiceren. De raad ziet niet dat de vader daarbij een rol heeft gespeeld. Daarbij komt dat gedurende de ondertoezichtstelling diverse hulpverleningstrajecten niet hebben geleid tot verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders. [minderjarige] ontwikkelt zich en er zullen nieuwe beslissingen over hem genomen moeten worden. De raad verwacht niet dat ouders hier samen uit kunnen komen. De moeder zal er bovendien niet goed mee om kunnen gaan als vader alleen het gezag heeft.
3.8.
De moeder voert in haar verweerschrift, en aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat zij zich kan verenigen met de beschikking waarvan beroep.
De moeder ervaart dat de communicatie met de vader moeilijk is en zij is niet tegen hem opgewassen. De moeder wil niet dat het gezag uitsluitend bij de vader komt te liggen.
Zij voelt zich dan achtergesteld. Dit zal de broze verstandhouding tussen alle betrokkenen verstoren en de belangen van [minderjarige] schaden, omdat hij dan mogelijk in een loyaliteitsconflict wordt betrokken.
De rust die de moeder thans ervaart wordt volgens haar bereikt door de voogd die toeziet op de belangen van [minderjarige] .
3.9.
JBB voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat zij de bestreden beschikking juist acht. [minderjarige] zit op zijn plek bij de pleegouders, hij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en er bestaan geen zorgen over hem. De pleegouders regelen zelf met de ouders de bezoekafspraken en communiceren daarover met de pleegzorgwerker en de jeugdzorgwerker.
3.10.
De pleegvader voert ter zitting van het hof aan dat de communicatie met de moeder in principe goed verloopt. De pleegvader herkent zich niet in hetgeen de GI heeft gesteld over de communicatie. De ervaringen met JBB zijn positief. De pleegouders nemen in feite alle beslissingen en kunnen, indien nodig, JBB om hulp vragen. Pleegvader voert tenslotte aan dat hij er niet van overtuigd is dat er geen communicatie tussen ouders mogelijk is; de GI heeft deze communicatie altijd tegengehouden.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van gezag. Beoordeeld dient dan ook enkel te worden of voldaan is aan artikel 1:266 sub a BW.
3.11.2.
[minderjarige] is een 7- jarige jongen die kort na zijn geboorte bij zijn pleegouders (grootouders vaderszijde) is gaan wonen. Hij ontwikkelt zich goed op school en laat op sociaal-emotioneel gebied een positieve ontwikkeling zien. Hij voelt zich thuis bij de pleegouders en krijgt een leeftijdsadequate opvoeding. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat deze opvoedsituatie gecontinueerd wordt.
De vader stelt zich op het standpunt - zowel in de processtukken als ter zitting - dat het niet nodig is om zijn gezag over [minderjarige] te beëindigen omdat hij duurzaam bereid is om [minderjarige] bij de pleegouders te laten opgroeien en daarnaast in staat is om samen met de pleegouders belangrijke beslissingen te nemen over [minderjarige] .
Volgens vaste jurisprudentie dient de duurzame bereidheid van een ouder om de minderjarige in het pleeggezin te laten opgroeien in de beoordeling te worden betrokken, maar staat dit niet (zonder meer) aan een gezagsbeëindiging in de weg. Of een gezagsbeëindiging aan de orde is, moet namelijk worden beoordeeld op grond van alle omstandigheden van het geval.
Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] om vader met eenhoofdig gezag te belasten nu de vader niet rechtstreeks communiceert met de moeder. De pogingen om deze communicatie op gang te brengen, zijn tot nu toe niet geslaagd. Bovendien is duidelijk dat moeder zich snel achtergesteld bij vader voelt. Als vader met eenhoofdig gezag wordt belast zal dit naar verwachting ertoe leiden dat er opnieuw spanningen ontstaan tussen de ouders. Alle betrokkenen zijn het er over eens dat [minderjarige] een gevoelige jongen is die spanningen tussen de volwassenen om hem heen snel aanvoelt en daar snel last van kan hebben.
Het hof begrijpt dat, in ieder geval sinds de bestreden beschikking, er rust wordt ervaren door alle betrokkenen en dat [minderjarige] zich leeftijdsadequaat ontwikkelt. De pleegouders regelen met zowel de vader als de moeder de omgangsmomenten en nemen de nodige beslissingen ten behoeve van [minderjarige] . Daarbij kunnen zij rekenen op ondersteuning van JBB, als voogd. Deze situatie waarbij er rust en duidelijkheid is, aangesloten wordt bij de feitelijke opvoedsituatie waarin [minderjarige] zich al vrijwel zijn gehele leven bevindt, en spanningen tussen volwassenen zoveel mogelijk worden voorkomen, is in het belang van [minderjarige] . Er dienen in het belang van [minderjarige] , met inzicht en daadkracht, beslissingen te worden genomen zonder dat de volwassenen om hem heen (de moeder en de vader) daarbij voor onduidelijkheid of spanningen (kunnen) zorgen. [minderjarige] kan op die manier profiteren van een situatie waarbij alle prioriteit bij zijn behoeften wordt gelegd
.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof daarom van oordeel dat er is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.13.
De vader heeft het hof verzocht om de raad zowel in de kosten van de procedure in eerste aanleg alsook van de procedure in hoger beroep en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente te veroordelen. Nu ter zitting is gebleken dat de rechtbank nog niet heeft beslist op het verzoek van de vader ten aanzien van de proceskostenveroordeling, beperkt het hof zich tot het verzoek van de vader inzake proceskostenveroordeling in hoger beroep.
Het hof zal het verzoek van de vader om de raad in de proceskosten te veroordelen afwijzen, nu het hof in het door vader gestelde geen aanleiding vindt anders te beslissen dan in dit soort zaken gebruikelijk is. Gelet op de aard van de procedure is een compensatie van de proceskosten in hoger beroep derhalve op zijn plaats.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 maart 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, L.Th.L.G. Pellis, H. van Winkel en is op 12 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.