Uitspraak
[de vader],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
- de brief met bijlagen van de GI van 4 juni 2019;
- het V-formulier met bijlagen van 16 juli 2019 van de advocaat van de moeder.
3.De beoordeling
[minderjarige]) is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] geboren uit de relatie die de moeder en de vader met elkaar hebben gehad. [minderjarige] heeft nooit met haar beide ouders in gezinsverband geleefd. In het jaar 2012 heeft de vader [minderjarige] erkend en sindsdien heeft hij (met de moeder samen) het ouderlijk gezag over haar. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. [minderjarige] en de vader hebben twee jaar geleden voor het laatst contact met elkaar gehad. Het hof begrijpt uit de inhoud van het dossier dat de rechtbank bij beschikking van 8 maart 2019 heeft bepaald dat er geen vaste zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt vastgesteld.