ECLI:NL:GHSHE:2019:3348

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
200.257.459_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging contactregeling tussen vader en zijn drie uithuisgeplaatste kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de contactregeling tussen een vader en zijn drie uithuisgeplaatste kinderen. De vader had in eerste aanleg verzocht om een uitbreiding van de zorgregeling, die oorspronkelijk was vastgesteld op eenmaal per vier weken twee uur begeleid contact met alle drie de kinderen. De rechtbank had deze regeling in maart 2019 gewijzigd naar eenmaal per vier weken gedurende twee uur, wat de vader niet beviel. Hij stelde dat hij zijn aandacht niet goed kon verdelen over zijn kinderen tijdens deze contactmomenten.

Het hof heeft de situatie van de kinderen en de vader zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen was, omdat de vader hen tijdens de contactmomenten te veel belastte. Daarom heeft het hof besloten de regeling te wijzigen naar eenmaal per vier weken één uur individueel contact met elk kind. Dit zou de kwaliteit van de contacten verbeteren en de kinderen de ruimte geven om hun eigen relatie met hun vader te ontwikkelen zonder de druk van hun broers.

De beslissing van het hof houdt rekening met de emotionele belasting die de kinderen ervaren en de noodzaak voor de vader om zijn aandacht beter te verdelen. Het hof heeft ook benadrukt dat de regie over de contactmomenten bij de gecertificeerde instelling (GI) ligt, die verantwoordelijk is voor de begeleiding van de omgang. De uitspraak is gedaan in het belang van de kinderen, waarbij het hof de nadruk legt op de noodzaak van een goede begeleiding en communicatie tijdens de contactmomenten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 september 2019
Zaaknummer : 200.257.459/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/257372 / JE RK 18-2556
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
en
[de stiefmoeder],
voorheen wonende te [woonplaats] , thans wonende op een voor het hof onbekende woonplaats,
hierna te noemen: appellanten, dan wel de vader en/of de stiefmoeder,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
locatie [locatie] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Zuidoost-Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 28 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 april 2019, hebben appellanten verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te beslissen dat de voorlopige zorgregeling van twee uur begeleid contact per week uitgebreid dient te worden dan wel definitief vastgesteld dient te worden naar een regeling van eenmaal per week van zaterdag 10.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, dan wel naar een regeling die het hof rechtvaardig acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Poolse taal, genaamd de heer H. Vuijk (nummer 76);
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] , mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 3] .
De stiefmoeder en de raad zijn niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft aangegeven hier geen gebruik van te willen maken.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • de brief van de raad van 17 juli 2019 waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen;
  • het (ongedateerde) getuigschrift van [bedrijf] , ingekomen ter griffie op 10 juli 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De kinderen hebben de Poolse nationaliteit. Op grond van artikel 8 Verordening Brussel II-bis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Op grond van artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag is Nederlands recht van toepassing.
3.2.
Uit de relatie van de vader en mevrouw [de moeder van minderjarige 1 en 2] zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Polen);
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (Polen).
De vader is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ; mevrouw [de moeder van minderjarige 1 en 2] , hun moeder, is in 2008 overleden.
3.3.
Uit de relatie van de vader en mevrouw [de moeder van minderjarige 3] is geboren:
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader oefent alleen het eenhoofdig gezag over [minderjarige 3] uit. Mevrouw [de moeder van minderjarige 3] , de moeder van [minderjarige 3] , is buiten beeld; zij woont waarschijnlijk in Polen en heeft geen contact met [minderjarige 3] .
3.4.
De relatie tussen de vader en de stiefmoeder is in april 2019 verbroken.
3.5.
De kinderen staan sinds 14 juli 2016 onder toezicht van de GI en zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging met ingang van augustus 2017 (met spoed) uit huis geplaatst. Sinds 18 augustus 2018 verblijven de kinderen gezamenlijk in hetzelfde pleeggezin.
3.6.1.
Ten aanzien van deze procedure, is het volgende relevant:
  • in het najaar van 2018 was een regeling van kracht waarbij de vader en de kinderen twee keer per week begeleid contact met elkaar hadden: op donderdag (1 uur) en zondag (2 uur);
  • de GI heeft bij schriftelijke aanwijzing van 8 november 2018 de contacten tussen de vader en de kinderen beperkt naar eenmaal per maand onder begeleiding;
o de vader heeft vervolgens de rechtbank verzocht om deze schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren;
o de GI heeft de rechtbank verzocht om primair de omgang tussen de vader en de kinderen te wijzigen of vast te stellen op eenmaal per vier weken, onder regie van de gezinsvoogd, onder begeleiding van AnaCare, en een belmoment vast te stellen tussen de vader en de kinderen van eenmaal per vier weken. Subsidiair heeft de GI verzocht om bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing;
  • bij beschikking van 17 december 2018 heeft de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van de GI van 8 november 2018 geheel vervallen verklaard en heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd en
  • Op 28 februari 2019 is de zitting bij de rechtbank voortgezet. De GI heeft verzocht een begeleide regeling vast te stellen waarbij de kinderen eenmaal per vier dan wel zes weken omgang hebben met de vader waarbij de regie volledig in handen zal liggen van de GI.
3.6.2.
Bij de bestreden beschikking (28 maart 2019) heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd en bepaald dat het contact tussen de vader en de kinderen zal plaatsvinden één keer per vier weken gedurende twee uur, onder regie dan wel begeleiding van de GI of een door de GI aan te wijzen andere instantie, waarbij de dagen en het tijdstip in onderling overleg tussen de vader en de GI worden bepaald. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de regie over de frequentie van de belmomenten tussen de vader en de kinderen bij de GI ligt. Tot slot heeft de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, het volgende aan.
De vader gelooft niet dat [minderjarige 1] heeft gezegd dat hij de omgang niet meer zo fijn vindt. De twee andere kinderen hebben daar geen uitlatingen over gedaan. De vader ontkent dat hij zich negatief uitlaat over de hele gang van zaken. De vader doet zijn uiterste best om alle kinderen binnen een tijdsbestek van twee uur evenveel aandacht te schenken. De vader voelt zich vanwege de taalbarrière onmachtig; het is moeilijk om met zorgverleners te communiceren en dat frustreert de vader. De vader lijdt onder de situatie en het doet hem pijn dat geen enkele zorginstelling de omgang wil begeleiden. De rechtbank gaat eraan voorbij dat de kinderen altijd Pools met de vader hebben gesproken en dat het erg onnatuurlijk voelt als zij in een andere taal met elkaar zouden moeten spreken. Bekeken moet worden of de omgangsmomenten toch niet in het Pools kunnen plaatsvinden. De GI moet met een concreet plan komen waarin zij de voorwaarden benoemen die noodzakelijk zijn om een gefaseerde thuisplaatsing van de kinderen mogelijk te maken. Juist omdat de uithuisplaatsing zo’n ingrijpend middel is, zou de omgang uitgebreider moeten zijn. Verder zou onderzocht moeten worden wat de impact van de uithuisplaatsing en/of de minimalisering van de omgangsregeling is op de kinderen.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De oudste twee kinderen geven aan de omgang niet meer als leuk te ervaren, omdat de vader vaak boos is en de aandacht niet verdeelt. De vader heeft commentaar op de kleding van de kinderen en hij vindt het lastig de kinderen te begrenzen; hij laat veel toe en grijpt niet in. In de periode van 14 februari 2019 tot 8 mei 2019 heeft er geen omgang plaatsgevonden, omdat AnaCare de opdracht heeft teruggeven aan de GI. AnaCare en Rubicon konden de omgang niet langer begeleiden vanwege de houding van de vader en ter bescherming van de veiligheid van hun medewerkers en de veiligheid van de kinderen. Omdat er nog geen nieuwe zorgaanbieder is gevonden, zal de GI de omgang zelf begeleiden. Er zijn gedragsregels en afspraken opgesteld waaraan de vader zich moet houden bij de omgang. Tijdens het laatste omgangmoment op 8 mei 2019 heeft de vader geen frustraties getoond of de kinderen belast met volwassenproblematiek.
[minderjarige 3] spreekt de Poolse taal niet (meer), waardoor communiceren met de vader in het Pools niet tot moeizaam verloopt. Het is nog maar de vraag of Pools spreken tijdens de omgang tegemoet komt aan de belangen van de kinderen. Tijdens de laatste omgang op 8 mei 2019 waren er weinig dialogen tussen de vader en de kinderen. De vader stelde amper vragen en de kinderen vertelden weinig. Het lijkt alsof de kinderen de twee werelden (de vader en het pleeggezin) gescheiden willen houden.
Thuisplaatsing is niet aan de orde. Het perspectief van de kinderen ligt in het pleeggezin. De vader legt een emotionele belasting op de kinderen door geen (mentale) toestemming te geven aan de kinderen om bij de pleegouders te verblijven en dit is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen.
Het hof overweegt het volgende.

Hoger beroep van de stiefmoeder
3.9.
Ter zitting van het hof heeft mr. Joosten het hoger beroep namens de stiefmoeder ingetrokken. Het hof zal de stiefmoeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep.

Hoger beroep van de vader
3.10.1.
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Ingevolge lid 2 van dit artikel heeft de beslissing van de gecertificeerde instelling te gelden als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:263 BW. De rechter kan, voor zover hier van belang, op grond van artikel 1:265f lid 2 BW in verbinding met artikel 1:264 lid 1 BW een dergelijke schriftelijke aanwijzing op verzoek van een met het gezag belaste ouder geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, met dien verstande dat de rechter een zodanige omgangsregeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting constateert het hof dat de door de rechtbank vastgelegde contactregeling voor alle betrokkenen niet naar wens verloopt. De vader mist zijn kinderen en wil méér contact. De vader heeft hierover geëmotioneerd ter zitting van het hof verklaard dat hij zijn aandacht niet over zijn drie kinderen kan verdelen in een tijdsbestek van twee uur. De GI heeft dit ter zitting bevestigd. Volgens de GI is het voor de vader heel moeilijk om zijn aandacht te verdelen. [minderjarige 3] is nog jong en enthousiast; hij vergt meer van de vader en claimt zijn aandacht. Dit is lastig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ; zij schieten in een “ouderrol” en corrigeren [minderjarige 3] . Dat de vader tijdens het vierwekelijkse contactmoment moeite heeft om zijn aandacht te verdelen over zijn drie kinderen, acht het hof zeer aannemelijk. Dat de meeste aandacht dan uitgaat naar het jongste kind, is invoelbaar. Het hof hecht veel waarde aan een goed begeleid contact tussen de vader en zijn kinderen. Het hof acht het daarom van belang om een wijziging aan te brengen in de contactregeling, in die zin dat de vader gedurende één uur per vier weken begeleid contact heeft met ieder kind afzonderlijk: één uur met [minderjarige 1] , één uur met [minderjarige 2] en één uur met [minderjarige 3] . Het hof verwacht dat dit zowel voor de vader als voor de kinderen een stuk rustiger zal zijn en dat dit meer tegemoet komt aan de behoefte van de kinderen. Het hof zal de contactmomenten weliswaar in duur beperken (één uur per contactmoment in plaats van twee uur per contactmoment), maar daar staat tegenover dat ieder kind individueel contact met de vader zal hebben en niet langer de aandacht van de vader hoeft te delen met zijn twee broers. Het hof verwacht dat dit de kwaliteit van het contact tussen de vader en ieder van de kinderen ten goede zal komen. Het is aan de GI om dit in overleg met de vader voor wat betreft de dagen en het tijdstip verder vorm te geven.
3.10.3.
Het hof zal geen wijziging aanbrengen in de frequentie waarin de vader en de kinderen elkaar zien: dit blijft eenmaal per vier weken. Het hof is van oordeel dit momenteel het maximaal haalbare is. Het hof legt hieraan ten grondslag dat uit het dossier is gebleken dat de vader de kinderen tijdens de contactmomenten belast met volwassenproblematiek (waar de kinderen willen wonen), dat hij over de grenzen van de kinderen heen gaat, beloftes doet die hij niet kan waarmaken (de kinderen krijgen een hond en een IPad), dat hij met de kinderen bespreekt dat hij vindt dat zij niet goed worden verzorgd/opgevoed door hun pleegouders en dat de vader zich grensoverschrijdend gedraagt ten opzichte van de hulpverlening in het bijzijn van de kinderen. Hierdoor verlopen de bezoeken voor de kinderen vaak gespannen en ervaren zij de bezoeken met de vader wisselend. Gezien deze zorgen acht het hof een wekelijkse regeling, zoals de vader het hof verzoekt op te leggen, op dit moment niet in het belang van de kinderen: dit zou hen teveel belasten.
3.10.4.
Voor zover de vader beoogt te verzoeken dat het hof bepaalt dat toegestaan wordt dat hij tijdens de bezoeken met de kinderen Pools mag spreken oordeelt het hof als volgt.
Nu er op dit moment geen vertrouwen bij de GI is dat de vader tijdens de bezoeken de belangen van de kinderen voorop stelt en hen derhalve niet emotioneel belast, kan het hof de eis van de GI dat er tijdens de bezoeken geen Pools gesproken mag worden, billijken gelet op de situatie dat de GI niet kan overzien/begrijpen waar tijdens het omgangsmoment over gesproken wordt.
De GI kan overwegen om – zoals in het verleden is gebeurd tijdens de bezoekmomenten van de drie kinderen tegelijkertijd – tijdens de bezoekmomenten van de vader en de kinderen wel toe te staan dat er Pools gesproken wordt als er een tolk bij de drie individuele omgangsmomenten aanwezig kan zijn en de GI wel kan overzien/begrijpen waar tijdens dat individuele bezoekmoment over gesproken wordt. Het hof tekent daarbij aan dat het belangrijk voor de kinderen is dat zij de Poolse taal (blijven) beheersen in verband met hun identiteit. Het hof gaat er vanuit dat de GI hiervoor voldoende oog heeft en zal houden.
3.10.5.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
ten aanzien van het hoger beroep van de stiefmoeder:
verklaart de stiefmoeder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
ten aanzien van het hoger beroep van de vader:
vernietigt de bestreden beschikking;
en, opnieuw rechtdoende:
  • bepaalt dat de vader één uur per vier weken begeleid contact heeft met
  • bepaalt dat de vader één uur per vier weken begeleid contact heeft met
  • bepaalt dat de vader één uur per vier weken begeleid contact heeft met
  • waarbij geldt dat de regie bij de GI ligt en de dagen en tijdstippen in onderling overleg tussen de vader en de GI dienen te worden vastgesteld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 12 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.