ECLI:NL:GHSHE:2019:3325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
200.236.147_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebreken in inbraakbeveiligingssysteem en ontbinding van overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellanten, wonende te [woonplaats], tegen de vennootschap [geïntimeerde], gevestigd te [vestigingsplaats]. De zaak betreft een geschil over een inbraakbeveiligingssysteem dat door [geïntimeerde] is geleverd en geïnstalleerd. De appellanten hebben in november 2015 een opdracht gegeven aan [geïntimeerde] voor de levering en montage van een beveiligingssysteem, maar hebben later ernstige gebreken geconstateerd. De appellanten hebben de overeenkomst op 9 mei 2016 buitengerechtelijk ontbonden en vorderen terugbetaling van de door hen betaalde bedragen, alsook schadevergoeding voor de kosten van deskundigen. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten in conventie afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen.

In hoger beroep hebben de appellanten vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de gebreken van het systeem en de verplichtingen van [geïntimeerde]. Het hof heeft daarom deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht en vragen geformuleerd die aan de deskundige(n) voorgelegd zullen worden. De zaak is verwezen naar de rol van 24 september 2019 voor akte aan de zijde van beide partijen om zich uit te laten over de deskundige(n) en de vragen die aan hen voorgelegd moeten worden. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.236.147/01
arrest van 10 september 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
hierna gezamenlijk: [appellanten] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.W. van Koeveringe te Middelburg,
tegen
[de vennootschap],
hierna: [geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J. Franken te ’s-Gravenhage,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 15 mei 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer/rolnummer C/02/320963 / HA ZA 16-670 tussen partijen gewezen vonnis van 15 november 2017.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 15 mei 2018;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 23 augustus 2018;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met productie.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij tussenarrest van 15 mei 2018 heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. De comparitie heeft niet tot een schikking geleid.
6.2.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
[appellant] heeft een huis in [woonplaats] (hierna: het huis).
[geïntimeerde] heeft op 16 november 2015 een offerte uitgebracht voor een compleet inbraakbeveiligingssysteem (drie installaties: elektronische terreinbeveiliging; camerabewaking; en schrikverlichting) (inleidende dagvaarding, 3, productie 2; incidentele conclusie van antwoord, productie 2; conclusie van antwoord, 2.1).
[appellant] heeft [geïntimeerde] in november 2015 opdracht (hierna: de overeenkomst) gegeven voor het leveren het monteren van het systeem (een deel van de offerte; inleidende dagvaarding, 3; incidentele conclusie van antwoord, productie 6) (hierna: het systeem).
[geïntimeerde] heeft eind 2015 en begin 2016 werkzaamheden uitgevoerd.
[geïntimeerde] heeft vanaf november 2016 tot in januari 2016 facturen gestuurd (1e, 2e en 3e termijn en administratie- en aansluitkosten) (incidentele conclusie van antwoord, productie 7). [appellant] heeft deze facturen betaald, in totaal € 114.040,30 inclusief btw.
[geïntimeerde] heeft het systeem opgeleverd op 20 januari 2016. Partijen hebben in de bijlage bij het proces-verbaal van oplevering als alsnog af te werken punten genoteerd met betrekking tot: revisietekening, bijwerken schilderwerk mast, aansluiten sirenes, online zetten camerabeelden naar meldkamer, pasje, verbinding camerabeelden afkoppelen, meerwerk (centrale, twee sirenes) en minderwerk (conclusie van antwoord, 3.1-3.2).
[geïntimeerde] heeft in januari en maart 2016 nog twee facturen gestuurd (4e termijn en extra werkzaamheden) voor € 15.238,38 en € 808,58 inclusief btw (conclusie van antwoord, productie 18). [appellant] heeft deze facturen niet betaald.
[geïntimeerde] is vanaf de oplevering bezig geweest met een testperiode die zou duren tot 18 maart 2016. Tussen 20 januari 2016 en 23 februari 2016 heeft het systeem acht meldingen gegeven: twee alarmmeldingen (een poes en een reiger, omdat het systeem niet goed was afgesteld), drie storingsmeldingen en één waarschuwingsmelding (camerabewaking) (conclusie van antwoord, 4.3-4.4). Een vertegenwoordiger van [appellant] heeft [geïntimeerde] hierover gebeld op 23 februari 2016 (conclusie van antwoord, 4.1). [geïntimeerde] heeft onderzoek gedaan en daarover bericht in een e-mail (23 februari 2016): zij heeft de gevoeligheid van de “beams” aangepast en geregeld dat de technische controlemeldingen worden gerapporteerd naar haar (in plaats van [appellant] ) (inleidende dagvaarding, productie 4). De vertegenwoordiger van [appellant] heeft in een e-mail van 25 februari 2016 aan [geïntimeerde] geschreven dat [appellant] (nog) geen vertrouwen had in “een goed en foutloos werkende beveiligingsinstallatie”. Er waren veel loze alarmmeldingen, de oorzaak daarvan was onduidelijk en het was niet mogelijk via de telefoon op afstand in te loggen op het systeem, aldus deze e-mail (inleidende dagvaarding, productie 4).
[deskundige aan de zijde van appellant 1] heeft op 1 maart 2016 in opdracht van [appellant] onderzoek gedaan naar het systeem. [geïntimeerde] is daarbij niet aanwezig geweest (wel waren haar monteurs ter plaatse aanwezig voor werkzaamheden). De vertegenwoordiger van [appellant] heeft in een e-mail van 3 maart 2016 aan [geïntimeerde] laten weten dat er volgens [deskundige aan de zijde van appellant 1] diverse tekortkomingen waren in de installatie en de aanleg daarvan, die de storingen en het niet functioneren van de installatie veroorzaakten. [deskundige aan de zijde van appellant 1] heeft een rapport opgemaakt (inleidende dagvaarding, productie 8). [appellant] heeft dit rapport toen niet aan [geïntimeerde] gegeven (conclusie van antwoord, 6.9). De vertegenwoordiger van [appellant] heeft wel een e-mail van 22 maart 2016 (conclusie van antwoord, productie 15) naar [geïntimeerde] gestuurd waarin enkele opmerkingen staan over:
- processor overbelast
- netwerk- en signaalbekabeling onafgeschermd en geen overspanningsbeveiliging
- bekabeling naar masten niet mechanisch beschermd
- meer details van installatie/bekabeling nodig (kabelafstanden groot)
- minimale benutting functionaliteiten camera’s en opnamerecorder.
heeft dezelfde dag op deze e-mail gereageerd (conclusie van antwoord, productie 15).
Partijen hebben vervolgens uitvoerig gecorrespondeerd (bijvoorbeeld: inleidende dagvaarding, producties 11-13). Zij hebben in deze correspondentie op hoofdlijnen hun standpunten gehandhaafd. Deze standpunten komen erop neer dat het systeem gebrekkig is (standpunt [appellant] , onder verwijzing naar [deskundige aan de zijde van appellant 1] ) en dat de testfase in maart 2016 nog liep (standpunt [geïntimeerde] ). [appellant] betoogt dat hij rechtsgeldig heeft ontbonden bij brief van 9 mei 2016 (inleidende dagvaarding, productie 13). [geïntimeerde] antwoordt dat zij geen gelegenheid voor herstel heeft gehad.
6.3.
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie samengevat gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang:
- voor recht te verklaren dat de overeenkomst van 18 november 2015 buitengerechtelijk is ontbonden, althans deze overeenkomst te ontbinden;
- [geïntimeerde] te veroordelen € 114.040,30 (terugbetaling) en € 16.325,00 (schadevergoeding, kosten deskundigen) aan [appellant] te betalen en het systeem op straffe van een dwangsom te verwijderen;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
[appellant] heeft samengevat aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het systeem ernstige gebreken heeft en dus niet beantwoordt aan de overeenkomst, dat hij de overeenkomst heeft ontbonden en dat hij recht heeft op terugbetaling van wat hij voor het systeem heeft betaald en op vergoeding van de kosten van deskundigen.
[geïntimeerde] heeft in conventie verweer gevoerd.
[geïntimeerde] heeft in reconventie betaling van zijn laatste twee facturen gevorderd, met rente.
[appellant] heeft in reconventie verweer gevoerd.
6.4.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, voor zover in hoger beroep van belang, de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen, de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen, het meer of anders gevorderde afgewezen en [appellant] in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld.
6.5.
[appellant] heeft vier grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn vermeerderde vorderingen. De vermeerdering betreft nieuwe meer en uiterst subsidiaire vorderingen, die in aanvulling op de overige vorderingen strekken tot partiële ontbinding (voor zover het gaat om de kosten van herstel) en schadevergoeding (€ 59.290,00 inclusief btw voor herstel en € 4.840,00 inclusief btw voor nader deskundigenonderzoek) respectievelijk tot nakoming van de overeenkomen werkzaamheden.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.
6.6.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.7.
[appellant] heeft in hoger beroep een nieuw deskundigenrapport overgelegd (van [deskundige aan de zijde van appellant 2] ; memorie van grieven, productie 21). [appellant] heeft [deskundige aan de zijde van appellant 2] , een gespecialiseerd beveiligingsbedrijf, laten kijken naar het systeem. [appellant] denkt dat de bevindingen van [deskundige aan de zijde van appellant 2] zijn visie bevestigen wat betreft de gestelde gebreken en tekortkomingen. [appellant] beroept zich verder nog steeds op het rapport van [deskundige aan de zijde van appellant 1] . [geïntimeerde] is uitvoerig ingegaan op het rapport van [deskundige aan de zijde van appellant 2] (memorie van antwoord, productie 20). [geïntimeerde] meent dat dit rapport is gebaseerd op onvoldoende kennis en informatie.
6.8.
De stand van zaken is dat nog steeds niet duidelijk is waartoe [geïntimeerde] zich heeft verbonden, wat [geïntimeerde] precies voor werk heeft gerealiseerd, welke gebreken of tekortkomingen er eventueel waren in maart 2016 en welke eventuele herstelwerkzaamheden in redelijkheid noodzakelijk waren.
6.9.
Het hof acht deskundigenonderzoek noodzakelijk. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:
( a) Beantwoordde het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk aan eisen van goed vakmanschap in maart 2016, in het licht van de overeenkomst?
( b) Zo niet:
( i) welke gebreken of tekortkomingen waren er in maart 2016?
(ii) welke herstelmaatregelen waren nodig?
(iii) hoeveel zouden deze maatregelen naar verwachting hebben gekost:
- indien [geïntimeerde] de maatregelen zelf zou hebben uitgevoerd en
- indien een ander tegen marktconforme prijzen de maatregelen zou hebben uitgevoerd?
( c) zijn er voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
6.10.
Het hof verzoekt de deskundige(n) de overeenkomst tussen partijen, de rapporten van [deskundige aan de zijde van appellant 1] en [deskundige aan de zijde van appellant 2] en de reactie van [geïntimeerde] (inclusief het advies van [deskundige aan de zijde van geintimeerde] , conclusie van dupliek, 3.8, en het commentaar van [geïntimeerde] , memorie van antwoord, productie 20) bij de beantwoording van deze vragen te betrekken. Onder goed vakmanschap verstaat het hof het werk zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot dit zou hebben uitgevoerd in maart 2016. Het hof verzoekt de deskundige(n) verder rekening te houden met de stand van het werk in maart 2016: het werk was opgeleverd, maar [geïntimeerde] was nog bezig met werkzaamheden in het verlengde daarvan. Het hof wijst er ook op dat eventuele gebreken die zijn ontstaan door het tijdsverloop vanaf maart 2016 als zodanig mogen worden benoemd, maar niet bij de beantwoording van vraag (a) mogen worden betrokken.
6.11.
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over het aantal, de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige(n). Het hof merkt op dat iemand die geen concurrent van [geïntimeerde] is de voorkeur verdient. Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
6.12.
Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [appellant] te brengen.
6.13.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De zaak zal naar de rol van 24 september 2019 worden verwezen voor akte aan de zijde van beide partijen tot het hiervoor onder 6.11 omschreven doel. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 24 september 2019 voor akte aan de zijde van beide partijen tot het hiervoor onder 6.11 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 september 2019.
griffier rolraadsheer