6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] is een onderneming die zich bezighoudt met accountancy, administratie en fiscaal, juridisch en bedrijfskundig advies;
[geïntimeerde] was van 1 mei 1998 tot en met 31 december 2013 in dienst bij [appellante] , laatstelijk in de functie van ‘Adviseur’;
In artikel 9 van de tussen [appellante] en [geïntimeerde] op 25 januari 2007 gesloten arbeidsovereenkomst (verder te noemen: ‘de arbeidsovereenkomst’) is de algemene arbeidsvoorwaardenregeling van [appellante] (verder te noemen: ‘AVR’ ) van toepassing verklaard;
In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst zijn partijen een relatiebeding overeengekomen dat luidt als volgt:
“Zonder schriftelijke toestemming van de werkgever is het verboden om binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn diensten aan te bieden aan of werkzaamheden te verrichten voor (één van de) cliënten van de werkgever of anderszins aan de werkgever verbonden relaties in de ruime zin van het woord, op welke wijze of in welke vorm dan ook, betaald of onbetaald, direct of indirect, of deze cliënten anderszins te benaderen. Onder cliënten van de werkgever dient te worden verstaan cliënten die in een periode van twee jaar voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot de klantenkring van werkgever hebben behoord. Bij overtreding van het (…) verbod is de medewerker aan werkgever een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd van € 4.500,= per overtreding en van € 255,= per dag dat deze overtreding voortduurt (...)’’.
Dit relatiebeding is tevens opgenomen in artikel 19 AVR. Later is de werking van dit relatiebeding - met schriftelijke instemming van [geïntimeerde] - teruggebracht tot één jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
In artikel 8 van de arbeidsovereenkomst zijn partijen een geheimhoudingsbeding overeengekomen, dat luidt als volgt:
“De medewerker zal zowel gedurende als na afloop van de arbeidsovereenkomst strikte geheimhouding betrachten ten aanzien van al die informatie, die in het kader van zijn functie en feitelijke functie-uitoefening te zijner kennis is gekomen. De medewerker mag geen afschriften van of aantekeningen over correspondentie en andere bescheiden in de ruimste zin, waaronder begrepen computerprogramma’s, software-informatie, systeemontwerpen, werkwijzen, adviezen, (model)contracten en andere geestesproducten in zijn particulier bezit houden of zonder toestemming van de directie aan derden tonen of buiten het gebouw brengen, tenzij dit nodig is voor de normale uitoefening van zijn werkzaamheden. (…)”
In artikel 20 AVR is het verbod op nevenwerkzaamheden opgenomen, dat luidt als volgt:
“Het is de medewerker lopende de arbeidsovereenkomst verboden om zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van zijn werkgever voor een andere werkgever of opdrachtgever werkzaam te zijn, direct of indirect, betaald of onbetaald, op welke wijze en in welke vorm dan ook. Dit verbod strekt zich, ook uit over het direct of indirect, betaald of onbetaald, doen van zaken voor eigen rekening. Bij overtreding van dit verbod is de medewerker aan de werkgever een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd van € 4.500,= per overtreding en van € 255,= per dag dat deze overtreding voortduurt (…)”;
Nadat [geïntimeerde] medio 2013 had aangegeven dat zijn toekomst niet meer bij [appellante] lag, kwamen partijen te spreken over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 januari 2014 geëindigd op basis van een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst;
Artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt:
“Partijen komen overeen dat werknemer onverkort gebonden blijft aan het tussen partijen overeengekomen bepalingen uit de thans geldende arbeidsovereenkomst en aanvullingen, zoals relatie beding, geheimhoudingsbeding en concurrentiebeding. Tevens komen partijen overeen dat de intellectuele eigendommen (zoals bijvoorbeeld adviesmodellen, standaardcorrespondentie, berekeningsmodellen huwelijkse voorwaarden) van werkgever niet kunnen en mogen worden gebruikt (ook niet in de toekomst) door werknemer en dat deze vallen onder het van kracht zijnde geheimhoudingsbeding.”
Per 1 januari 2014 hebben diverse klanten de samenwerking met [appellante] opgezegd;
Naar aanleiding van een op 12 augustus 2014 ontvangen telefoongesprek van een medewerker van de Belastingdienst, kreeg [appellante] het vermoeden dat [geïntimeerde] het tussen partijen overeengekomen relatiebeding had overtreden;
[appellante] is daarop een onderzoek gestart naar het handelen van [geïntimeerde] , tijdens welk onderzoek is gebleken dat [geïntimeerde] vanaf 11 april 2013 als zelfstandig ondernemer stond ingeschreven in het handelsregister;
Het onderzoek wees ook uit dat [geïntimeerde] per e-mail modellen die binnen [appellante] werden gebruikt naar zijn privé e-mailadres en naar dat van zijn partner heeft verstuurd;
[appellante] heeft [geïntimeerde] geconfronteerd met haar bevindingen bij brief van 26 augustus 2014, waarin zij een afkoopregeling heeft voorgesteld. Omdat de bevindingen van [appellante] volgens [geïntimeerde] niet juist zijn, is hij niet op dit voorstel ingegaan;
Verdere correspondentie heeft niet tot een oplossing geleid;
Op 3 november 2015 en 3 december 2015 hebben voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden. Ook in contra-enquête werden getuigen gehoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt.
6.2.1.[appellante] vordert in conventie na vermeerdering van eis de veroordeling van [geïntimeerde] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van in totaal € 171.000,= wegens verbeurde boetes, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat bij beëindiging van de arbeidsrelatie expliciet is bedongen dat het in de arbeidsovereenkomst vervatte relatiebeding, het geheimhoudingsbeding en het verbod op nevenwerkzaamheden van kracht zouden blijven. [geïntimeerde] heeft volgens [appellante] het relatiebeding overtreden (1 keer), het geheimhoudingsbeding (20 keer) en het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden (17 keer). Op overtreding van al deze bedingen stond een boete van € 4.500,= per overtreding. Bij 38 overtredingen is [geïntimeerde] in totaal € 171.000,= verschuldigd geworden.
6.2.2.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. In reconventie vordert [geïntimeerde] de betaling van een ontslagvergoeding ad € 45.144,= met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding. [geïntimeerde] voert daartoe, zakelijk weergegeven, aan dat hij afstand heeft gedaan van een aanspraak op een ontslagvergoeding, omdat in de gesprekken over de te sluiten vaststellingsovereenkomst informeel is afgesproken dat [geïntimeerde] na vertrek gelijke werkzaamheden op basis van zelfstandigheid zou mogen gaan uitvoeren. Eén en ander zou worden vastgelegd in een ‘sideletter’ die gedateerd zou worden op 31 december 2013. [geïntimeerde] heeft deze sideletter niet ontvangen en [appellante] komt de daarin vast te leggen (informele) afspraken niet na. Dusdoende is ten eerste sprake van misbruik van omstandigheden en ten tweede sprake van bedrog, waardoor (aldus [geïntimeerde] ) de rechtshandeling vernietigbaar is. Omdat [geïntimeerde] op grond van de gemaakte afspraken heeft afgezien van een ontslagvergoeding, maar [appellante] die afspraken niet nakomt, maakt [geïntimeerde] nu aanspraak op een ontslagvergoeding, te berekenen volgens de indertijd gebruikelijk gehanteerde kantonrechtersformule. [geïntimeerde] berekent die vergoeding op € 45.144,=.
6.2.3.[appellante] heeft in reconventie verweer gevoerd. Gelet op het navolgende behoeft dat echter verder geen bespreking.
6.2.4.Nadat de kantonrechter in een tussenvonnis van 23 november 2016 een comparitie van partijen had gelast, die op 16 februari 2017 is gehouden, heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 5 april 2017 in conventie [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 9.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2016 en heeft zij [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] afgewezen en [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld.