In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een grensgeschil tussen twee partijen die agrarische percelen bezitten in de gemeente Erp. De appellanten, bestaande uit twee broers en twee zussen, hebben in hoger beroep beroep gedaan tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank de vorderingen van de geïntimeerden, eveneens broers en zussen, heeft toegewezen. De geïntimeerden stelden dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van een gedeelte van het perceel van de appellanten, dat kadastraal bekend is als sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 2]. De rechtbank oordeelde dat voor de stallen B en C, die meer dan 20 jaar over de kadastrale grens waren gebouwd, de termijn van bevrijdende verjaring was voltooid. Voor de stallen A en D werd vastgesteld dat de geïntimeerden gedurende een periode van 10 jaar bezit hadden genomen van de strook grond, voordat de verjaring werd gestuit.
In hoger beroep hebben de appellanten 14 grieven ingediend, waarbij zij onder andere de feitenvaststelling door de rechtbank betwistten. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geconcludeerd dat de geïntimeerden zich als eigenaren hebben gedragen door de stallen te bouwen en dat zij zich niet zonder meer als eigenaar mochten beschouwen na kennisname van de kadastrale meting in 1997. Het hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de stelling van de geïntimeerden dat zij sinds 1986 bezitter zijn geweest van de desbetreffende strook grond. De zaak is verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verdere procedurele stappen.
De uitspraak van het hof benadrukt de complexiteit van verjaring in het civiele recht, met name in gevallen van grensgeschillen tussen buren. Het hof heeft de mogelijkheid voor bewijslevering opengehouden, wat betekent dat de uiteindelijke beslissing nog niet definitief is.