In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechtbank om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen. De rechtbank had geoordeeld dat het persoonlijk belang van de verdachte zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang, en dat de doelen van de voorlopige hechtenis ook kunnen worden bereikt door voorwaarden aan de schorsing te verbinden. De verdachte, die wordt beschuldigd van mishandeling en bedreiging van zijn vriendin, heeft in het verleden al meerdere keren met politie en justitie in aanraking gestaan en loopt momenteel in een proeftijd voor eerdere veroordelingen. De officier van justitie betoogde dat er gevaar voor recidive is en dat de schorsing van de voorlopige hechtenis niet onderbouwd is. Het hof heeft de argumenten van de officier van justitie overwogen, maar oordeelt dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en de negatieve invloed van zijn omgeving, pleiten voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.