ECLI:NL:GHSHE:2019:3289

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
200.253.938_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen door de ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hun twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn verlengd. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.A. Wijnands, hebben verzocht om de beschikking te vernietigen en de kinderen weer bij hen te laten wonen. De Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, als verweerster, heeft de verzoeken van de ouders afgewezen en de rechtbank heeft de uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin bevestigd.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 april en 11 juli 2019, waarbij verschillende informanten zijn gehoord. De ouders hebben betoogd dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de ondertoezichtstelling als vangnet kan dienen. De GI heeft echter gesteld dat de ouders onvoldoende structuur bieden en dat er zorgen zijn over hun pedagogische vaardigheden en de stabiliteit van hun thuissituatie.

Het hof heeft overwogen dat de kinderen al bijna drie jaar in het pleeggezin verblijven en dat de ouders, ondanks hun inspanningen, nog steeds niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. De rechtbank heeft de beschikking van 8 november 2018 bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet in voldoende mate in staat zijn om de kinderen thuis te verzorgen en op te voeden, en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 5 september 2019
Zaaknummer : 200.253.938/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/254958 18-2117 en 2118
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
en
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.A. Wijnands,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige 1] );
[minderjarige 2], geboren te Heerlen op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen [minderjarige 2] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[pleegmoeder]en
[pleegvader],
de grootouders van moederszijde, hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, regio [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2019, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf aan het adres van de ouders zullen krijgen, waarbij de ondertoezichtstelling als vangnet kan dienen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2019, heeft de GI verzocht het beroep van de ouders af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling of verbetering van gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Wijnands;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegouders.
2.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om de van de zijde van zowel de ouders als de GI voorgestelde informanten te horen.
2.4.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 11 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Wijnands;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
- [informant 1] , van Interventie Thuis, die als informant is gehoord;
- [informant 2] van Anacare, die als informant is gehoord;
- [informant 3] , van Xonar Pleegzorg, die als informant is gehoord.
Ter zitting heeft de advocaat van de ouders een aantal pagina’s van recente verslagen van Anacare overgelegd.
2.5.
De raad is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 november 2018;
- het V-formulier met bijlagen d.d. 5 april 2019 van de advocaat van de ouders;
- het V-formulier met bijlagen d.d. 1 juli 2019 van de advocaat van de ouders;
- de brief met bijlagen d.d. 2 juli 2019 van de GI.
2.7.
De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van de ouders tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 februari 2019, waarin de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken respectievelijk de regeling inzake de omgang tussen de ouders en de kinderen is vastgesteld. Dit hoger beroep is bij het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.256.058/01. Op dit hoger beroep zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.1.1.
De vader is niet de biologische vader van [minderjarige 1] . Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 december 2018 is de erkenning van [minderjarige 1] door de vader vernietigd.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 12 augustus 2016 (voorlopig) onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 11 november 2016 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is de ondertoezichtstelling van beide kinderen verlengd en heeft de rechtbank machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verleend. Beide maatregelen zijn steeds verlengd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds respectievelijk 28 oktober en 3 november 2016 in het pleegezin bij de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank met ingang van 12 november 2018 voor de duur van een jaar, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsmede de aan de GI verleende machtiging om
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 12 november 2018 voor de duur van een jaar uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs, verlengd.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing betreft en zijn hiervan in hoger beroep gekomen
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Er zijn nog leerpunten in de verzorging en opvoeding, maar zij betwisten uitdrukkelijk dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De ondertoezichtstelling kan als vangnet dienen. Een uithuisplaatsing is een uiterste middel en kan enkel worden gehanteerd als minder ingrijpende middelen niet voorhanden zijn of aantoonbaar niet zouden werken.
Het oordeel van de rechtbank dat de thuissituatie van de ouders nog steeds onvoldoende stabiel en onvoldoende veilig is om de kinderen daar nu te laten wonen is onbegrijpelijk gelet op het feit dat de rechtbank wist dat de kinderen ten tijde van het nemen van deze beslissing reeds 5 dagen per week overdag bij de ouders waren en 1 nacht per week daar sliepen. Bovendien is voor de conclusie dat terugplaatsing niet mogelijk is nader onderzoek nodig en daarvoor moeten meerdere vragen beantwoord worden. Dat heeft de rechtbank niet gedaan.
De overweging van de rechtbank dat gezien de ernst van de situatie niet te verwachten valt dat er op korte termijn wel voldoende veiligheid en stabiliteit zal zijn om de kinderen weer bij de ouders te laten wonen is ook onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
Deze overweging van de rechtbank is slechts gebaseerd op de - verder niet onderbouwde - stellingen van de GI dat er sprake zou zijn van alcoholmisbruik. Echter de heer [informant 1] heeft ter zitting in eerste aanleg al duidelijk aangegeven dat hij nooit enig alcoholmisbruik heeft waargenomen bij de ouders en dat hij voldoende vaardigheden heeft om de kenmerken hiervan te herkennen. Ook in het licht van het feit dat de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking vijf dagen per week bij de ouders kwamen en een nacht per week bij de ouders sliepen is de overweging onbegrijpelijk.
Bovendien heeft de GI altijd vage terminologie gebruikt, de ouders wisten niet wat er van hen werd verwacht. Pas na twee jaar heeft de GI enige richtlijnen op papier gezet, overigens pas nadat de rechtbank hierom had verzocht.
Voorts is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op de verbeteringen die de ouders hebben doorgemaakt. De redenen voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing waren in 2016 gelegen in een vervuilde woning en de relatie van de ouders. Zij waren op dat moment niet in staat zonder conflicten met elkaar om te gaan. Ook de financiële situatie van de ouders destijds speelde daarbij een rol. De ouders zijn inmiddels verhuisd naar een geschikte woning en hun relatie is door middel van therapie via Interventie Thuis aantoonbaar sterk verbeterd. Zij hebben zich gehouden aan het veiligheidsplan. De financiële situatie is daarna door de GI niet meer als doel gesteld zodat de ouders er ook vanuit mochten gaan dat dit niet langer de reden vormde om de kinderen bij de pleegouders te laten verblijven. Blijkens de eerdere beschikkingen van de rechtbank ten aanzien van de verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing hebben de ouders een positieve lijn laten zien. In de bestreden beschikking wordt overwogen dat de ouders inmiddels het maximaal haalbare hebben bereikt in de verbetering van hun relatie en wordt niet aangegeven welke groei nu eigenlijk verwacht wordt van de ouders.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. In april 2018 heeft de rechtbank besloten dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen nog niet was verstreken en moest worden bekeken of de kinderen thuis konden worden geplaatst. De GI heeft uitvoering gegeven aan deze beslissing door de omgang uit te breiden en een nieuwe gezinsvoogd aan te stellen. Vervolgens is gebleken dat de ouders het maximale van hun kunnen en hun opvoedcapaciteiten hebben bereikt. Zo boden de ouders onvoldoende structuur, was er sprake van schoolverzuim en leken de ouders niet langer aanspreekbaar voor hulpverlening. De aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van de kinderen is thans ruimschoots verstreken. Het perspectief van de kinderen ligt bij de pleegouders. Bovendien blijven de zorgen; de kinderen worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Beide ouders hebben een belaste voorgeschiedenis en zijn bekend met middelengebruik. Zij zijn beperkt belastbaar. Moeder heeft bovendien psychiatrische problemen en zij is erg beïnvloedbaar. Zij beschikt over beperkte pedagogische vaardigheden. De vader is getraumatiseerd door huiselijk geweld en bagatelliseert en ontkent de persoonlijke problemen. Er is een patroon van gedurende een korte periode meewerken met de hulpverlening en vervolgens zich niet houden aan afspraken en de strijd aangaan, ofwel met pleegouders ofwel met de hulpverlening. De zorgen omtrent het gebruik van alcohol zijn erin gelegen dat de ouders niet inzien dat alcohol kan leiden tot een onveilige en instabiele opvoedsituatie. Het veiligheidsplan is op 11 juli 2018 niet nageleefd door de ouders. De ouders hebben weliswaar geleerd elkaar ruimte te geven, maar de explosieve karakters van de ouders blijven botsen. Bovendien worden de ouders nog steeds overvraagd en er blijven zorgen bestaan over het onvoldoende structuur kunnen bieden aan de kinderen en afspraken onvoldoende nakomen, zoals ten aanzien van school en het kinderdagverblijf. De ouders geven geen toestemming aan de kinderen om bij de pleegouders te verblijven en diskwalificeren de pleegouders. De zeer uitgebreide omgangsregeling was er op gericht om duidelijkheid te krijgen over de (on)mogelijkheden van de ouders om aan te sluiten bij hetgeen de beide kinderen nodig hebben en of een thuisplaatsing haalbaar zou zijn binnen de aanvaardbare termijn. Nu die duidelijkheid er is, geen thuisplaatsing, is de omgang teruggebracht. Sinds de omgang is teruggebracht is er meer rust ontstaan.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het beroep ziet alleen op de verlenging van de uithuisplaatsing.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.4.
Het hof overweegt het navolgende. Inmiddels verblijven de kinderen bijna drie jaar in het pleeggezin. [minderjarige 1] was op het moment van plaatsing 2,5 jaar oud en [minderjarige 2] was ruim een half jaar oud. De kinderen hebben derhalve het grootste deel van hun leven tot nu toe in het pleeggezin gewoond.
Gedurende deze periode is door de GI aan de ouders aangegeven dat er sprake moet zijn van een stabiele en gestructureerde opvoedingsomgeving voor de kinderen. Deze ontbrak ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen volledig. Er was sprake van onder meer alcoholgebruik, ruzie en geweld tussen de ouders. Uit de diverse beschikkingen vanaf het moment van de eerste uithuisplaatsing blijkt dat er geen sprake was van een degelijke opvoedingsomgeving hetgeen grotendeels gelegen was in de persoonlijke omstandigheden van de ouders. Hoewel de ouders welwillend waren en zich inzetten voor een stabiele en gestructureerde opvoedingsomgeving voor de kinderen, bestonden er nog al die tijd zorgen, met name op de momenten dat zich problemen voordeden waar de ouders zich mee geconfronteerd zagen. Ook was van belang voor de kinderen dat de ouders de band met de pleegouders zouden verbeteren zodat de pleegouders, bij wie de kinderen een veilige opvoedingsomgeving hebben, en met wie zij een goede band hebben, een rol zouden kunnen blijven spelen in het leven van de kinderen.
In de bestreden beschikking van 8 november 2018 is de rechtbank van oordeel dat de thuissituatie bij de ouders nog steeds onvoldoende stabiel, gestructureerd en veilig is om de kinderen bij de ouders te laten wonen. Gebleken is dat bij de moeder beperkte pedagogische vaardigheden aanwezig zijn en dat de vader wel beschikt over pedagogische vaardigheden. Gedurende de periode dat de kinderen een zeer ruime omgangsregeling met de ouders hadden, vanaf de zomer 2018 gold een uitbreiding naar 5 dagen per week overdag en een overnachting, werden door de hulpverlening zorgen ten aanzien van het pedagogisch klimaat voor de kinderen bij de ouders geconstateerd.
Inmiddels is de omgangsregeling teruggebracht naar de woensdagmiddag en de zaterdag en gebleken is dat deze regeling rust gebracht heeft bij de kinderen en dat de ouders deze regeling, waarbij zij zich niet gesteld zien voor opvoedingsproblemen ten aanzien van de kinderen, als liefhebbende ouders van de kinderen goed kunnen invullen.
De ouders zijn, zo constateert het hof, van ver gekomen en hebben gedurende lange tijd veel geïnvesteerd in het verbeteren van hun relatie. Dit blijkt ook uit de verklaring ter zitting van [informant 1] , van Interventie Thuis, die de ouders begeleid heeft in het kader van die investering. Echter uit de stukken en uit de verklaring van Anacare ter zitting van het hof destilleert het hof dat er nog immer zorgen zijn over hun onderlinge relatie en over hun pedagogische vaardigheden. Dat blijkt ook uit het feit dat de ouders en dan met name de vader, de pleegouders met weinig respect benadert, terwijl de ouders weten dat de kinderen met de pleegouders een goede en liefdevolle band hebben.
Daarbij komt dat ook de situatie dat de erkenning door de vader van [minderjarige 1] is vernietigd door de rechtbank. De biologische vader van [minderjarige 1] gaat een rol in het leven van [minderjarige 1] spelen. Het hof heeft onvoldoende vertrouwen dat de ouders dit als hoofdopvoeders op een voor [minderjarige 1] niet belastende wijze zouden kunnen begeleiden. Zodra een situatie problemen oproept komt, zo laat het verleden zien, de relatie tussen de ouders onder druk te staan. In de visie van het hof betekent dit dat de ouders nog steeds niet in voldoende mate in staat zijn de kinderen thuis te verzorgen en op te voeden.
Dat het contact tussen de ouders en de kinderen op dit moment goed gaat gedurende de twee dagen dat er contact is, doet aan het oordeel van het hof omtrent de pedagogische vaardigheden van de ouders en het opvoedingsklimaat bij de ouders niet af.
Wat ook zij van de vraag of de zorgen in het kader van de pedagogische vaardigheden van en het opvoedingsklimaat bij de ouders op termijn zullen zijn verdwenen of met behulp van voldoende hulpverlening kunnen worden ondervangen, beide kinderen hebben grote behoefte aan duidelijkheid. Zij ervaren, zo blijkt uit de stukken, grote spanningen gelet op de onduidelijkheid waar hun perspectief is: bij de ouders of bij de pleegouders. Inmiddels is er zoveel tijd verstreken dat de aanvaardbare termijn voor de beide kinderen verstreken lijkt en terugplaatsing bij de ouders voor deze kinderen niet langer verantwoord kan worden geacht.
3.9.
Dit brengt met zich dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 8 november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en M.J. van Laarhoven en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.