5.4.3.1. Het hof dient voor de berekening van de draagkracht van de man met ingang van 10 september 2018 te beoordelen of uitgegaan moet worden van het feitelijk inkomen van de man, zoals de man heeft gesteld, dan wel dat de man in staat moet worden geacht het inkomen te genereren conform zijn laatste dienstverband bij het uitzendbureau om de bij de echtscheidingsbeschikking bepaalde en inmiddels geïndexeerde kinderalimentatie van € 112,96 per kind per maand te voldoen, zoals de vrouw heeft gesteld.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man met ingang van 10 september 2018 twee weken heeft gewerkt via het uitzendbureau [uitzendbureau] , waarna, aldus de man, ontslag is gevolgd. De vrouw heeft betwist dat de man is ontslagen. Het hof overweegt dat de vrouw de stelling van de man niet voldoende concreet heeft betwist. Gelet op de door de man overgelegde loonstroken over de weken 38 en 39 en de jaaropgaaf 2018 van [uitzendbureau] en de toelichting van de man op deze jaaropgaaf ter mondelinge behandeling en mede gelet op de bijstandsuitkering die de man aansluitend vanaf week 39 heeft ontvangen - zoals de man onweersproken ter mondelinge behandeling heeft verklaard - acht het hof voldoende aannemelijk dat de man met ingang van week 39 is ontslagen. Ook uit het door de man overgelegde Diagnostiek Intakeverslag Volwassenen van GGZ [GGZ] van 9 november 2018 (productie 4 bij journaalbericht van de zijde van de man van 1 juli 2019) blijkt van het ontslag van de man, alsmede van de gestelde reden van het ontslag, mede op grond waarvan de man zich direct bij zijn huisarts heeft gemeld die hem direct heeft verwezen naar GGZ [GGZ] .
Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat het ontslag verwijtbaar is. Uit het Individueel Behandelplan Langdurende zorg van 13 december 2018 (productie 5 bij voormeld journaalbericht van de zijde van de man van 1 juli 2019) blijkt dat de man is aangemeld bij de GGZ onder meer vanwege het feit hij de laatste tijd (lees: in 2018) meerdere keren is ontslagen en het hem niet lukt om te werken waardoor de klachten van de man zijn toegenomen. Uit deze voormelde producties 4 en 5 van de man blijkt dat ten aanzien van de man eerder sprake is geweest van psychose, depressie, van behandeling van zijn schizofreniforme stoornis, gecombineerd met medicamenteuze ondersteuning. Thans is onder meer sprake van psychotische klachten en van een posttraumatische stressstoornis, waarvoor de man door GGZ [GGZ] wordt behandeld. Ter mondelinge behandeling heeft de man onweersproken verklaard dat hij een keer per week persoonlijke begeleiding heeft vanuit de GGZ, dat hij een keer per week naar de psycholoog/psychiater gaat en dat hij voorts deelneemt aan sportactiviteiten, met als doel structuur in zijn leven te krijgen, maar dat hij op dit moment geen zicht heeft op deelname aan het arbeidsproces. Uit de brief van Werkplein aan de bewindvoerder van de man van 2 november 2018 blijkt dat de man is ontheven van zijn sollicitatieverplichting van 1 november 2018 tot 1 mei 2019, en naar het hof begrijpt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, is hij ook thans nog ontheven van die verplichting.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof voldoende aannemelijk dat de man geen verwijt kan worden gemaakt van zijn ontslag en dat voldoende aannemelijk is dat de man, gelet op zijn medische situatie, met ingang van 10 september 2018 en ook thans nog in redelijkheid niet in staat is arbeid te verrichten.
Dat de man ter zitting in eerste aanleg geen enkel voorbehoud heeft gemaakt toen hij melding maakte van zijn baan via het uitzendbureau, doet aan het voorgaande niet af. Ook het door de vrouw ter mondelinge behandeling gestelde dat de man de zorg heeft voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag en de helft van de vakanties en dat hij om die reden dan ook kan deelnemen aan het arbeidsproces, doet aan het voorgaande niet af. Dat de man zich inspant voor het welzijn van zijn kinderen en zijn omgang met de kinderen en zijn beperkte belastbaarheid inzet voor de kinderen (hetgeen het hof niet onbegrijpelijk acht) is immers van geheel andere orde dan zijn beperkte belastbaarheid in het kader van de beoordeling van zijn (on)vermogen om arbeid te verrichten en het al dan niet kunnen deelnemen aan het arbeidsproces.
5.4.3.2. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof voor het berekenen van de draagkracht van de man met ingang van 10 september 2018 uitgaat van het feitelijk inkomen van de man. Uit de door de man overgelegde salarisstroken over week 37 en 38 blijkt een netto salaris van totaal
€ 1.125,12, gemiddeld van afgerond € 563,- netto per week. Met ingang van week 39 (24 september 2018) ontvangt de man een bijstandsuitkering. Weliswaar ligt het door de man verdiende salaris in week 37 en 38 boven bijstandsniveau, doch het betreft een zeer korte periode van twee weken, zodat het hof met ingang van 10 september 2018 naar redelijkheid en billijkheid uitgaat van een inkomen van de man op bijstandsniveau.
De man heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat hij met ingang van 10 september 2018 in totaal € 50,- per maand aan kinderalimentatie betaalt en dat hij bereid is de betaling van dat bedrag te continueren. Het hof acht deze bijdrage in overeenstemming met de richtlijnen voortvloeiend uit het Trema rapport.