ECLI:NL:GHSHE:2019:3287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
200.246.795_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk ouderlijk gezag over minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen van een gescheiden echtpaar. De moeder is belast met eenhoofdig gezag over de jongste dochter, terwijl de ouders gezamenlijk gezag hebben over de oudste dochter. De vader verzoekt om gezamenlijk gezag over de jongste dochter, maar de rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. De moeder is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders zijn in een conflict verwikkeld, maar het hof oordeelt dat gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is, ondanks de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof benadrukt dat gelijkwaardig ouderschap het uitgangspunt is en dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen gezamenlijk moeten dragen. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 september 2019
Zaaknummer: 200.246.795/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/246246 / FA RK 18-469
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W.E.M. Guzik,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen.
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 12 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om te bepalen dat de ouders gezamenlijk belast worden met de uitoefening van het ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen minderjarige, althans om dit verzoek af te wijzen, bij beschikking en uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2018, heeft de vader verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 augustus 2018;
- de brief van de GI van 5 juli 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Guzik;
-de vader, bijgestaan door mr. Van der Koelen;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft vervolgens nog kennis genomen van:
- het V5-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 18 juli 2019;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 26 juli 2019;
- het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 29 juli 2019;
- het V5-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 14 augustus 2019;
- de brief van de GI d.d. 14 augustus 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn op 6 juli 2015 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van de ouders is geboren: [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De ouders zijn van rechtswege met het gezamenlijk ouders gezag over [minderjarige 1] belast.
3.2.
Bij beschikking van 21 juni 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 juni 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking is tevens bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking.
In artikel 1 “Gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag” is onder 1.2. bepaald: “
Ten aanzien van de tweede dochter van partijen, die naar alle waarschijnlijkheid geboren zal worden, nadat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, komen partijen overeen, dat vader met toestemming van moeder, zijn dochter zal erkennen en dat ouders ook samen zullen zorgdragen voor verkrijging van het gezamenlijk gezag over hun tweede dochter.
3.3.
Uit de moeder is geboren: [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige 2] op 2 oktober 2017 erkend.
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] .
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierna tezamen ook wel ‘de kinderen’ genoemd.
3.5.
Bij beschikking van 9 mei 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, kort en zakelijk weergegeven, een voorlopige contactregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, een raadsonderzoek gelast naar het gezag over [minderjarige 2] , het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling en iedere verdere beslissing aangehouden.
In het rapport van 12 juni 2018 heeft de raad de rechtbank geadviseerd over voormelde kwesties.
3.6.
De kinderen zijn bij beschikking van 18 juni 2018 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van 5 juni 2019 verlengd.
3.7.
Bij de bestreden beschikking van 12 september 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover thans van belang, bepaald dat aan de ouders voortaan gezamenlijk het gezag zal toekomen over [minderjarige 2] .
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
In het raadsrapport van 12 juni 2018 komt naar voren dat beide kinderen last hebben van de spanningen, wisselingen en onrust door de problemen die er tussen de ouders zijn (geweest). Daarnaast overweegt de rechtbank dat de communicatie tussen de ouders dusdanig is verstoord dat zij geen gezamenlijke afspraken kunnen maken over de zorgregeling. Hieruit zou moeten worden afgeleid dat de ouders niet in staat zullen zijn gezamenlijk beslissingen van enig belang over [minderjarige 2] te kunnen gaan nemen. Het onderlinge wantrouwen is zo groot, dat de moeder tot op heden haar adres bij de vader niet bekend heeft willen maken.
De vader is nooit betrokken geweest bij beslissingen die ten behoeve van de kinderen dienden te worden genomen en hij heeft wat dat betreft ook nooit zijn interesse getoond. Ook niet ten aanzien van [minderjarige 1] , terwijl de ouders al belast zijn met het gezamenlijk gezag over haar. Tevens is het reëel te veronderstellen dat de ouders elkaar nog vaker in de haren zullen vliegen, met alle gevolgen voor de kinderen van dien.
De vader komt afspraken niet na – recent is de vader tweemaal niet komen opdagen voor een onbegeleid contactmoment met de kinderen – en hij komt niet opdagen bij afspraken met derden waarvoor de moeder hem uitnodigt. De moeder verneemt bovendien van derden dat de vader verklaart dat hij twijfelt over of hij de vader is van [minderjarige 2] en dat de nieuwe partner van de vader niets van de kinderen wilt weten.
3.10.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft naar de mening van de vader terecht overwogen dat de verdeeldheid over het gezag juist strijdverhogend werkt en daarmee een constructieve oudercommunicatie tegenwerkt.
Ook gezien de psychische gesteldheid van de moeder, acht de vader het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige 2] , al blijkt uit het raadsrapport dat de moeder meer grip op haar emoties heeft gekregen. Mogelijk werkt dit ook door in het samen ouder zijn voor de kinderen, waar de vader ook aan wil werken.
Er is geen sprake van een klem-positie van [minderjarige 2] als gevolg van de problemen tussen de ouders, zo stelt de raad vast in zijn rapport. Vanuit het wettelijk uitganspunt dient de vader ook ten aanzien van [minderjarige 2] belast te worden met het (gezamenlijk) ouderlijk gezag.
De vader vindt dat naar de toekomst dient te worden gekeken. Er is nu ook een gezinsvoogd die in het gezamenlijk ouderschap kan investeren. De vader betwist dat hij niet betrokken wil zijn bij de opvoeding van en het nemen van beslissingen over de kinderen.
De moeder heeft zonder problemen beslissingen kunnen nemen over de kinderen. Het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] heeft niet tot problemen geleid. De raad heeft overwogen dat er geen feiten bekend zijn waaruit blijkt dat de vader het gezag zou misbruiken of de strijd met de moeder zou aangaan over de kinderen. Het ontbreken van goede communicatie brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag slechts bij een van de ouders zou moeten rusten. De vader acht het niet in het belang van de kinderen dat de vader over het ene kind wel gezag heeft en over het andere kind niet.
De vader stelt dat hij, ondanks het feit dat de moeder de dag vóór de onbegeleide omgang met de kinderen een bericht stuurde dat de kinderen ziek waren, wel degelijk op de afgesproken plek heeft staan wachten, maar dat de moeder niet is komen opdagen. De vader betwist uitdrukkelijk de negatieve berichten over hem die de moeder zou hebben gehoord. De vader verbaast zich over de uitspraken van de moeder ter zitting van het hof, aangezien de moeder nog tijdens de zitting voorafgaand aan de beschikking van 5 juni 2019 heeft verzocht de ondertoezichtstelling niet te verlengen omdat de ouders goed met elkaar communiceerden en zij heeft verklaard het onderhavige appel te zullen intrekken.
3.11.
De GI heeft ter zitting van het hof – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Er is sprake van een forse strijd tussen de ouders. Van belangrijke afspraken zijn beide ouders op de hoogte, maar over het contact tussen de vader en de kinderen en over wat goed is voor de kinderen kunnen de ouders niet praten. Daarin is de bemiddeling van de gezinsvoogd nodig. De gezinsvoogd heeft veel gesprekken gevoerd met de ouders hierover. Afspraken zijn echter meermaals afgezegd. De GI krijgt niet helder waarin het zit dat het niet loopt en de GI krijgt dit ook niet vlot getrokken.
Bij de beschikking van 5 juni 2019 heeft de rechtbank op verzoek van de GI een opbouwregeling vastgelegd. In de volledig begeleide omgangsregeling waren er geen zorgen over het contact tussen de vader en de kinderen. De verantwoordelijkheid voor het vervoer is weer bij de ouders gelegd. Vanaf dat moment zag de GI echter een ‘scheefgroei’: afspraken werden niet nagekomen. De kinderen kunnen op deze wijze niet bouwen op structureel contact met de vader. Zij kunnen hun hechting en relatie met de vader niet verdiepen omdat de omgang niet op gang komt.
De GI wil nu weer met ouders in gesprek gaan over op welke regeling praktisch en financieel haalbaar is voor beide ouders en hoe voorkomen kan worden dat er discussie ontstaat over of de ouders komen opdagen bij omgangafspraken.
3.12.
De raad heeft ter zitting van het hof – zakelijk weergegeven – het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, daar de problematiek die tussen de ouders speelt, niet gekoppeld kan worden aan de gronden om een verzoek om gezamenlijk gezag af te wijzen.
Het standpunt van de raad is derhalve ongewijzigd ten opzichte van de procedure in eerste aanleg.
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.13.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.13.3.
Het hof stelt voorop dat gelijkwaardig ouderschap het uitgangspunt is, hetgeen onder meer verankerd is in het wettelijke uitgangspunt dat ouders tijdens het huwelijk gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dit gezamenlijk ouderlijk gezag ook na scheiding behouden.
[minderjarige 1] is geboren tijdens het huwelijk van de ouders en [minderjarige 2] nét na de echtscheiding van de ouders. De vader is dus niet van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] . Het was echter ten tijde van de echtscheidingsprocedure de uitdrukkelijke intentie van beide ouders om (in lijn met het principe van gelijkwaardig ouderschap) er tezamen voor zorg te dragen dat ook de vader met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] belast zou worden. Dit blijkt uit de inhoud van het ouderschapsplan, zoals hiervoor onder 3.2. is weergegeven.
3.13.4.
Door het feitelijke uiteengaan van partijen en de communicatieproblemen die in dat proces tussen de ouders zijn ontstaan, zijn de visies van de ouders over het ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige 2] uiteen gaan lopen.
De moeder is nu van mening dat – zakelijk weergegeven – [minderjarige 2] klem en verloren zal raken tussen de ouders als de vader eveneens met het ouderlijk gezag zal worden belast en dat gezamenlijk gezag (ook overigens) niet in het belang van [minderjarige 2] is. De argumenten die de moeder in dit kader aanvoert, hebben betrekking op de problematische communicatie tussen de ouders en de moeizaam verlopende contactregeling tussen de vader en de kinderen.
3.13.5.
Het hof ziet hierin echter, evenals de raad, geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat beide ouders belast dienen te zijn met het gezag over de gezamenlijke kinderen.
Ongetwijfeld hebben de kinderen last van de spanningen en onrust als gevolg van de ouderproblematiek, maar uit de stukken en hetgeen de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd, kan het hof niet afleiden dat [minderjarige 2] klem zit tussen de ouders. Ook overigens is het hof van oordeel dat er geen noodzaak bestaat het gezag alleen aan de moeder te laten.
De ouders zitten (nog) in de crisissituatie die is ontstaan na de feitelijke echtscheiding. De GI is er voor de ouders en de kinderen om hen te begeleiden in die situatie. Tijdens een zitting bij de rechtbank op 5 juni 2019 heeft de moeder nog verklaard dat de communicatie tussen de ouders was verbeterd. Ter zitting in hoger beroep in deze procedure is het standpunt van de moeder ter zake gewijzigd. De GI dient de kans te krijgen om hierin het nodige in gang te zetten en om met hulp en steun aan de ouders hen weer in staat de stellen tezamen invulling te geven aan de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.13.6.
Het hof heeft de ouders ter zitting nog voorgehouden dat de inzet van de ‘Schottenaanpak’ in het kader van de ondertoezichtstelling kan bijdragen aan het (op termijn) normaliseren van de verhouding tussen de ouders. De vader heeft direct uitgesproken daaraan zijn medewerking te willen verlenen. Het hof heeft de moeder nog enige bedenktijd gegeven en de GI een termijn gegeven om de (praktische) inzetbaarheid van deze aanpak te onderzoeken. Uit de na de zitting ingekomen brieven maakt het hof op dat de moeder geen duidelijk standpunt met betrekking tot de schotten heeft ingenomen. De intenties van de moeder vallen hierbij niet te doorgronden. In ieder geval valt uit de stukken niet af te leiden dat zij gemotiveerd lijkt er met de vader uit te komen tot normalisering van hun ouderschap, juist in een proces waar ouders weinig met elkaar van doen hebben. Een en ander maakt dat het hof er in dit stadium niet aan toe komt de schotten een plek te geven in de in dezen te nemen beslissing. Dat laat onverlet dat de ouders er bij de GI in een later stadium op terug kunnen komen.
3.13.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie van het hof dat de rechtbank terecht en op de goede gronden, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat de ouders voortaan met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] zijn belast. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
3.14.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, alsmede gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 12 september 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns en is op 5 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.