ECLI:NL:GHSHE:2019:3286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
200.246.615_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling voor minderjarige in het kader van ouderschap en kindbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is er een hoger beroep ingesteld door de moeder van een minderjarige, geboren in 2003, over een eerder door de rechtbank Oost-Brabant genomen beschikking. De moeder verzocht om een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader, die al lange tijd uit beeld was geweest. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder was het hier niet mee eens en stelde dat de minderjarige kwetsbaar is en mogelijk autisme en zwakbegaafdheid heeft. De vader had in het verleden geen contact met de minderjarige en de moeder maakte zich zorgen over de veiligheid van de minderjarige tijdens deze omgang.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de minderjarige zijn mening kenbaar gemaakt, waarbij hij aangaf dat hij geen vaste omgangsregeling met zijn vader wilde. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zich in een loyaliteitsconflict bevindt en dat het in zijn belang is om rust te krijgen. Het hof heeft besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de moeder om een omgangsregeling af te wijzen. De ouders dienen samen te werken aan een coachingstraject om de communicatie te verbeteren en de mogelijkheid van toekomstig contact tussen de minderjarige en de vader te onderzoeken. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 september 2019
Zaaknummer: 200.246.615/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/331743 / FA RK 18-1187
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Paans-Lamsallak,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.P.M. Mol.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de moeder toe te wijzen om de omgang begeleid te laten plaatsvinden op vastgestelde dagen en tijdstippen, te weten: één zaterdag per twee weken van 10.00 uur tot 18.00 uur.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 november 2018, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep ongegrond te verklaren en haar verzoek af te wijzen.
De vader heeft tevens incidenteel appel ingesteld.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op
15 januari 2019, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader in incidenteel appel af te wijzen, kosten rechtens.
2.4.
Bij brief van 21 mei 2019 heeft de vader het incidenteel appel ingetrokken.
2.5.
Bij akte met producties van 19 juni 2019 heeft de moeder haar verzoek gewijzigd en primair verzocht dat conform de wens van [minderjarige] geen omgang met de vader wordt vastgelegd. Subsidiair verzoekt zij te beslissen conform haar oorspronkelijke verzoek in hoger beroep.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.J. Laatsman, kantoorgenoot van mr. Paans-Lamsallak;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.6.1.
De vader is, met kennisgeving vooraf, niet ter zitting verschenen.
2.6.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord.
Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 mei 2018;
  • het ‘formulier bij kindgesprek’, bij de griffie van het hof binnengekomen op 24 mei 2019;
  • het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 28 mei 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is, voor zover hier van belang, geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank op verzoek van de moeder een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] gedurende één zaterdag per twee weken.
Het verzoek van de moeder om de omgang begeleid te laten plaatsvinden, is afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] is een kwetsbare jongen. Hij heeft mogelijk autisme en hij is zwakbegaafd. Daarbij bevindt hij zich aan het begin van de puberteit.
De vader is circa twaalf en een half jaar uit beeld geweest. Alhoewel de moeder er vanwege gebeurtenissen uit het verleden geen vertrouwen in heeft dat [minderjarige] bij de vader veilig is, heeft ze hem altijd gestimuleerd om contact met zijn vader te hebben en heeft ze [minderjarige] nooit belast met volwassen zaken.
Gebleken is dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] een negatieve weerslag heeft op de relatie tussen [minderjarige] en de moeder.
Als gevolg van de uitspraak van de rechtbank is er veel onduidelijkheid ontstaan. Dit heeft veel onrust opgeleverd. Het lukt de moeder niet om met de vader te communiceren.
[minderjarige] is eind maart 2019 voor het laatst bij de vader geweest. Hij wilde toen eerder naar huis. Daarna is het niet meer gelukt om de omgang tot stand te brengen. [minderjarige] geeft nu aan dat hij geen vaste regeling met de vader wil. De moeder vindt het kwalijk dat de vader [minderjarige] nu voor de derde keer laat vallen. Zij maakt zich zorgen over [minderjarige] . Hij oogt depressief.
Alhoewel de moeder in haar gewijzigde verzoek heeft verzocht om geen omgangsregeling vast te stellen, heeft zij er nog steeds geen bezwaar tegen als er op termijn weer contact is tussen [minderjarige] en de vader. Dit contact moet dan wel onder begeleiding van een professionele coach worden opgebouwd. Daarnaast dient er een duidelijk kader te zijn, voor het moment waarop [minderjarige] weer behoefte heeft aan contact. De moeder onderschrijft derhalve het advies zoals dit door de vertegenwoordiger van de raad ter zitting is gedaan en zij wenst haar verzoek in hoger beroep conform dit advies (nogmaals) te wijzigen.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader is lang uit beeld geweest, omdat de moeder zich destijds hevig heeft verzet tegen omgang tussen hem en zijn kinderen. Aan de vader is geadviseerd om niet verder aan te dringen.
Het is juist dat er tussen de ouders geen goede communicatie mogelijk is. Aangezien de moeder hem ten onrechte blijft beschuldigen van misbruik wil de vader geen traject met haar aangaan.
De omgang tussen [minderjarige] en de vader heeft bijna een jaar lang plaatsgevonden en is telkens goed verlopen. De omgang heeft een positieve invloed op [minderjarige] . Voor zover deze omgang spanningen tussen [minderjarige] en de moeder heeft veroorzaakt, dan is dit niet aan de vader te wijten.
[minderjarige] heeft recent aan de vader kenbaar gemaakt dat hij er de voorkeur aan geeft om zelf te bepalen wanneer hij bij de vader wil verblijven. Een vaste regeling vindt hij te belastend. De vader respecteert deze keuze en zal hieraan tegemoet komen. Hij hoopt dat dit zal inhouden dat [minderjarige] vaker bij hem zal verblijven.
3.6.
De raad heeft ter zitting geadviseerd.
[minderjarige] is een kwetsbare jongen met kindeigen kenmerken. Hij is nog op zoek naar zijn eigen identiteit. Het is voor [minderjarige] van belang dat er duidelijke kaders zijn. Het is niet in zijn belang om de invulling van een omgangsregeling aan hemzelf over te laten.
[minderjarige] geeft voor dit moment duidelijk aan dat er voorlopig geen ruimte is voor een omgangsregeling tussen hem en zijn vader.
Vanaf het moment dat [minderjarige] wel weer toe is aan contact met zijn vader, acht de raad het van belang dat er op zijn minst een bodemafspraak ligt, bijvoorbeeld een regeling waarbij [minderjarige] één keer per veertien dagen of één keer per maand de gelegenheid heeft om zijn vader - begeleid - te zien. Gezien de leeftijd van [minderjarige] ligt een begeleide omgangsregeling wellicht niet in de rede, maar voor [minderjarige] , met zijn kindeigen problematiek, wordt dit wel in zijn belang geacht en moet deze begeleiding gezien worden als een coachingstraject, waarin de ouders moeten worden meegenomen en waarbij zij kunnen werken aan hun communicatie. Begeleiding is noodzakelijk, omdat de kans bestaat dat [minderjarige] anders weer stiekem met zijn vader gaat afspreken en hij tussen zijn ouders klem komt te zitten. Van dit laatste lijkt overigens al sprake te zijn.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. Het hof neemt daarbij een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
De vader heeft het hof voorafgaand aan de zitting schriftelijk bericht dat hij het incidenteel appel intrekt. Het hof maakt uit dit bericht op dat hij zijn grieven niet meer handhaaft.
3.7.3.
Dit brengt mee dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het incidentele verzoek in hoger beroep.
3.7.4.
Ten aanzien van het (gewijzigde) verzoek van de moeder overweegt het hof verder als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting, waaronder het persoonlijke gesprek met [minderjarige] , is gebleken dat [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict tussen zijn ouders lijkt te bevinden. Hij voelt op dit moment geen ruimte om op vastgestelde dagen en tijden contact met zijn vader te hebben. [minderjarige] heeft in gesprek met het hof duidelijk te kennen gegeven dat hij veel druk van derden ervaart, waardoor de omgangsregeling voor hem als een taak en een verplichting voelt.
In het licht van hetgeen verder door de ouders is aangevoerd, acht het hof dit gevoel van [minderjarige] niet onbegrijpelijk. De strijd tussen de ouders is weer opgelaaid en het lukt de ouders niet om ten behoeve van [minderjarige] afspraken te maken. De ouders hebben op enig moment in de procedure ieder afzonderlijk naar voren gebracht dat zij de beslissing over de invulling van de omgangsregeling aan [minderjarige] willen overlaten, maar dit lost het loyaliteitsconflict dat [minderjarige] ervaart niet op.
Gelet op de uitdrukkelijke wens van [minderjarige] , die inmiddels bijna 14 jaar is, en in aanmerking genomen het (gewijzigd) verzoek van de moeder om op dit moment geen omgangsregeling te bepalen, zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Alhoewel voorop gesteld wordt dat het in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] is dat hij met beide ouders een ongestoorde omgang kan hebben, is het op dit moment voor [minderjarige] nog belangrijker dat hij rust krijgt en hij zijn energie komend schooljaar kan steken in het halen van zijn eindexamen.
Het is aan beide ouders om [minderjarige] niet te belasten met hun eigen, onderlinge problemen en/of gevoelens. Zij zullen hieraan dienen te werken, eventueel met behulp van een professional, zodat zij in staat zijn om in het belang van [minderjarige] afspraken te maken. Te denken valt aan een ouderschapsreorganisatietraject.
Daarnaast is het van belang dat [minderjarige] van beide ouders voelt dat hij bij de andere ouder mag zijn. Beide ouders hebben veel negatieve gevoelens ten opzichte van de ander ouder. [minderjarige] krijgt deze gevoelens (onbedoeld) mee.
3.7.5.
Conform het advies van de raad zal naar verwachting op termijn onder begeleiding van een hiertoe geschikte professional het contact tussen [minderjarige] en de vader weer tot stand kunnen worden gebracht. De ouders dienen hun medewerking te verlenen aan een daartoe geschikt (coachings)traject, zodat er een duidelijke en goed ingekaderde omgangsregeling tot stand kan komen.
Aangezien het op dit moment in het belang van [minderjarige] wordt geacht dat er een periode van rust wordt gecreëerd enerzijds en duidelijk moet zijn dat beide ouders hun medewerking verlenen aan het door de raad geadviseerde coachingstraject anderzijds, wordt onvoldoende grond gezien een dergelijke regeling thans al te bepalen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder om een (begeleide) omgangsregeling vast te stellen alsnog integraal zal afwijzen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
in het incidenteel appel:
verklaart de vader niet-ontvankelijk;
in het principaal appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
20 juni 2018;
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de moeder;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.N.M. Antens en E.H. Schijven-Bours en is op 5 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.