ECLI:NL:GHSHE:2019:3273

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
200.252.893_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen van gemeente en verhuurder in kort geding inzake herstructurering woonwagenlocatie met weigering medewerking door huurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de Gemeente Venlo en Stichting Woonwenz tegen een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de herstructurering van een woonwagenlocatie waar de huurder, sinds 1996, een standplaats huurt. De gemeente en Woonwenz vorderen dat de huurder zijn medewerking verleent aan de herstructureringswerkzaamheden, die zijn begonnen op 18 oktober 2018, maar de huurder weigert dit te doen. De herstructureringsovereenkomst, die op 1 november 2017 is gesloten, is het onderwerp van geschil, waarbij de huurder stelt dat hij recht heeft op doorgang naar de paardenstallen die hij gebruikt. Het hof oordeelt dat de huurder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op deze doorgang en dat de gemeente en Woonwenz voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de gemeente en Woonwenz toe, met veroordeling van de huurder in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.252.893/01
arrest van 3 september 2019
in de zaak van

1.Gemeente Venlo,zetelend te Venlo,

2.
Stichting Woonwenz,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als respectievelijk de gemeente en Woonwenz,
advocaat: mr. G.J. Scholten te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 maart 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 7363633\CV EXPL 18-8138 in kort geding gewezen vonnis van 17 december 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 maart 2019 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
  • de comparitie van partijen gehouden op 21 augustus 2019, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht en vragen van het hof hebben beantwoord;
  • de producties 35 en 36 die de gemeente en Woonwenz ter gelegenheid van de comparitie in het geding hebben gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter feiten vastgesteld. Deze feitenvaststelling hebben partijen in hoger beroep niet bestreden. Ook het hof zal daarom uitgaan van die feiten, welke hierna vernummerd tot rov. 6.1.1 tot en met 6.1.9 zullen worden weergegeven.
6.1.1.
[geïntimeerde] huurt sinds 1 mei 1996 een woonwagenstandplaats aan [A-straat] van (de rechtsvoorganger van) Woonwenz. [geïntimeerde] had een eigen koopwoonwagen.
6.1.2.
Sinds 1 januari 1998 huurt [geïntimeerde] van de gemeente een stuk grond achter de woonwagenstandplaats, zijnde een gedeelte van het toenmalige kadastrale perceel gemeente Venlo, sectie [sectieletter + sectienummer 1] . De contractuele bestemming daarvoor is tuin of paardenwei.
6.1.3.
Het voornoemde kadastrale perceel [sectieletter + sectienummer 1] , is opgegaan in het huidige perceel [sectieletter + sectienummer 2] , ter grootte van 1100 m2. Dat perceel is eigendom van de gemeente en tot dat perceel behoren ook de woonwagenstandplaatsen.
6.1.4.
[geïntimeerde] heeft de beheerder van de standplaatsen, PIM-Zuid, op 5 augustus 2014 (schriftelijk) verzocht een huurwoonwagen te leveren op de door hem gehuurde standplaats.
6.1.5.
[geïntimeerde] heeft zijn eigen woonwagen eind 2015 verwijderd en is in het bijgebouw getrokken.
6.1.6.
Sinds 1 januari 2018 huurt [geïntimeerde] nog een strook grond van de gemeente. Deze grond is bebouwd met paardenstallen, waarvoor inmiddels een omgevingsvergunning is verleend.
6.1.7.
Tussen de gemeente, Woonwenz en [geïntimeerde] is op 1 november 2017 een overeenkomst tot stand gekomen in het kader van de voorgenomen herstructurering van de woonwagenlocatie [woonwagenlocatie] . Op 1 november 2017 hebben Woonwenz en [geïntimeerde] een huurbeëindigingsovereenkomst en een nieuwe tijdelijke huurovereenkomst voor een woonwagenstandplaats met berging en tijdelijke woonunit gesloten.
6.1.8.
Op 18 oktober 2018 zijn de herstructureringswerkzaamheden begonnen. Deze werkzaamheden bestaan onder meer uit het aanleggen van nieuwe energieleidingen en – aansluitingen, het vervangen van de bestrating en het plaatsen van een woonunit. Er is een start met de werkzaamheden gemaakt.
6.1.9.
[geïntimeerde] heeft – ook na sommatie en ingebrekestelling van 5 november 2018 door PIM-Zuid – geweigerd het terrein te verlaten, waardoor de aannemer niet verder kan met de werkzaamheden, waaronder de vervanging van de bestrating en de plaatsing van een woonunit.
6.2.1.
In eerste aanleg vorderden de gemeente en Woonwenz – verkort weergegeven – veroordeling van [geïntimeerde] tot nakoming van de gesloten overeenkomsten en om onmiddellijk na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis zijn medewerking te verlenen aan de overeengekomen herstructureringswerkzaamheden en de woonwagenstandplaats aan de gemeente en Woonwenz op te leveren en de tijdelijke woonunit te doen verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, alsmede voorwaardelijk – indien een dwangsom van € 2.500,00 is verbeurd – [geïntimeerde] te veroordelen het gehuurde te verlaten en de gemeente en Woonwenz te machtigen om de tijdelijke woonunit te (doen) verwijderen en te (doen) vervangen door het leveren van een nieuwe huurwoonwagen, met veroordeling in de kosten.
6.2.2.
Op hetgeen de gemeente en Woonwenz aan deze vorderingen ten grondslag hebben gelegd alsmede het door [geïntimeerde] gevoerde verweer zal het hof hierna, voor zover relevant in hoger beroep, ingaan.
6.2.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter allereerst geoordeeld dat de gemeente en Woonwenz voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde hebben (rov. 4.1).
Vervolgens heeft de kantonrechter overwogen dat in deze procedure beoordeeld dient te worden of de vorderingen van de gemeente en Woonwenz in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat, vooruitlopend daarop, (gedeeltelijke) toewijzing van die vorderingen bij wijze van voorlopige voorziening reeds nu gerechtvaardigd is. Voorts heeft daarbij als uitgangspunt te gelden dat de rechter in kort geding zonder nader feitenonderzoek en bewijsvoering dient te oordelen op basis van het thans beschikbare materiaal (rov. 4.4).
De kantonrechter is van oordeel dat niet voorshands kan worden uitgesloten dat [geïntimeerde] alleen zijn medewerking aan de herstructurering heeft verleend, en aldus zijn handtekening heeft gezet onder de betreffende overeenkomsten, vanuit zijn beleving dat hij vrij toegang had en zou gaan houden tot het achterliggend perceel. Een definitieve uitkomst in de bodemzaak kan niet met een dusdanige zekerheid worden vastgesteld dat het vooruitlopen daarop redelijk zou zijn. Daarvoor lijkt het horen van getuigen, waarvoor in een kort geding geen plaats is, noodzakelijk, aldus de kantonrechter (rov. 4.5).
Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter de vorderingen van de gemeente en Woonwenz afgewezen, met veroordeling van de gemeente en Woonwenz in de proceskosten.
6.3.
De gemeente en Woonwenz hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
6.4.
Alvorens de grieven te behandelen, stelt het hof vast dat de gemeente en Woonwenz nog immer spoedeisend belang bij het gevorderde hebben, nu de herstructureringswerkzaamheden reeds zijn begonnen en [geïntimeerde] daaraan zijn verdere medewerking niet wenst te geven door het gehuurde tijdelijk te verlaten en op te leveren.
6.5.
Grief 1 is gericht tegen hetgeen de kantonrechter heeft overwogen in rov. 4.5 van het vonnis waarvan beroep (hiervoor weergegeven in rov. 6.2.3). Het geschil tussen partijen spitst zich toe op het volgende.
6.6.
Tussen de gemeente, Woonwenz en [geïntimeerde] is op 1 november 2017 een overeenkomst tot stand gekomen in het kader van de voorgenomen herstructurering van de woonwagenlocatie [woonwagenlocatie] (zie productie 12 van de gemeente en Woonwenz), hierna: de herstructureringsovereenkomst. In deze overeenkomst is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen.
Artikel 1. Herstructurering van de standplaats
1. (…)
2. (…)
3. (…)
4. Aan de achterzijde en aan de linkerzijde van de standplaats wordt door de gemeente en Woonwenz geen erfafscheiding gebouwd, om de doorgang naar de paardenstallen en de paardenuitloop te behouden.
5. (…)
6. (…)
6.7.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 1 lid 4 van de herstructureringsovereenkomst. [geïntimeerde] weigert zijn medewerking aan de herstructurering van de standplaats, stellende dat hij als gevolg van de herstructurering geen doorgang meer zou hebben naar de paardenstallen in die zin dat hij niet met een voertuig naar de paardenstallen kan gaan. De gemeente en Woonwenz stellen zich op het standpunt dat partijen zulks ook niet zijn overeengekomen.
6.8.
Met toepassing van de Haviltex-maatstaf oordeelt het hof hierover als volgt. De uitleg van de herstructureringsovereenkomst van [geïntimeerde] vindt geen steun in de bewoordingen van artikel 1 lid 4. Het woord ‘doorgang’ zegt enkel dat er vanaf de standplaats van [geïntimeerde] een doorgang, met andere woorden: een toegang, moet zijn tot de paardenstallen en de paardenuitloop, maar dat zegt niets over de wijze waarop die doorgang gerealiseerd zou moeten worden. Voor zover [geïntimeerde] verwachtte dat hij na herstructurering de oprit naar de paardenstallen vanaf zijn standplaats zou behouden, althans onderdeel van de herstructurering zou zijn dat een gelijkwaardige oprit zou worden gemaakt (vgl. memorie van antwoord, nummer 21), kan die verwachting redelijkerwijze niet op de tekst van het contract zijn gebaseerd.
6.9.
Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van de herstructureringsovereenkomst blijkt niet dat voorzien zou worden in een oprit zoals door [geïntimeerde] bedoeld, dat wil zeggen een doorgang over de standplaats zodanig dat hij met een vrachtwagen/paardentrailer tot op het achtergelegen terrein kan rijden. Gelet op het verslag van het projectoverleg herstructurering woonwagenlocaties Venlo van 11 mei 2017 (productie 21 van de gemeente en Woonwenz) was wel bekend dat er geen muur moest komen aan de achterzijde van de standplaats van [geïntimeerde] (“
Op nr. [nummer] moet de tuinmuur in het budget blijven, deze wordt aan de achterzijde nu niet gebouwd omdat het achterste stuk open moet blijven zodat de bewoner bij de paardenstallen kan.”).Van een specifieke wens van [geïntimeerde] om een doorgang te maken zodat hij met een vrachtwagen/paardentrailer naar de paardenstallen zou kunnen, is evenwel niet gebleken.
6.10.
Voorts is in de herinrichtingstekening (productie 27 van de gemeente en Woonwenz) ook geen doorgang met een vrachtauto of paardentrailer voorzien naar het achterliggend perceel. Tijdens de comparitie hebben partijen aan de hand van deze tekening de situatie ter plaatse vóór herstructurering en na herstructurering aanschouwelijk gemaakt. Gelet op de plaats van de nieuwe huurwoonwagen en de omvang daarvan (met een breedte van 6,00 meter) is het duidelijk dat [geïntimeerde] na herstructurering niet meer met een vrachtauto of paardentrailer naar het achterliggend perceel kan. De gemeente en Woonwenz hebben gesteld dat deze tekening aan [geïntimeerde] is getoond, maar [geïntimeerde] heeft dit betwist, zodat dat niet vast staat. Wel heeft [geïntimeerde] tijdens de comparitie bevestigd dat hij aanwezig geweest is bij het inmeten van de plaats van de nieuwe huurwoonwagen door de heer [medewerker van PIM-Zuid 1] van PIM-Zuid zoals deze heeft verklaard (zie diens schriftelijke verklaring, overgelegd als productie 35 door de gemeente en Woonwenz).
6.11.
[geïntimeerde] heeft tijdens de comparitie verklaard dat hij er pas achter is gekomen dat hij niet meer met een vrachtauto of paardentrailer naar het achterliggend perceel zou kunnen toen de gemeente en Woonwenz begonnen met de herstructureringswerkzaamheden. Naar het oordeel van het hof had hij dit eerder kunnen weten. Hij is immers aanwezig geweest bij het inmeten van de plaats van de nieuwe huurwoonwagen. Het was hem ook bekend wat de omvang daarvan was. Hij had ook kennis kunnen nemen van de herinrichtingstekening (voor zover hij dit niet heeft gedaan).
6.12.
Bovendien had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om zich over de voorziene doorgang te laten informeren, in elk geval voordat hij zijn handtekening onder de herstructureringsovereenkomst zette. Als hij wilde dat er niet alleen geen muur aan de achterzijde van de standplaats zou komen, maar meer in het bijzonder dat het mogelijk zou zijn om met een vrachtwagen/paardentrailer over de standplaats langs de nieuwe huurwoonwagen naar het achterliggend perceel te rijden en daar te parkeren, had van hem allereerst verwacht mogen worden dat expliciet te bespreken en dat vervolgens ook in de herstructureringsovereenkomst te laten opnemen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Nergens uit blijkt dat de gemeente en Woonwenz ermee bekend waren dat dit een voorwaarde was voor zijn medewerking aan de herstructurering van de woonwagenlocatie.
6.13.
De stelling van [geïntimeerde] dat hij reeds 29 jaar deze doorgang wel heeft gehad, doet aan het voorgaande niet af. Daarbij is van belang dat de gemeente en Woonwenz juist tot herstructurering van de woonwagenlocatie zijn overgegaan om onder meer een einde te maken aan de ontstane illegale situatie aldaar, waaronder het feit dat [geïntimeerde] het achterliggend perceel dat aan de gemeente toebehoorde zonder recht of titel gebruikte en daarop zonder vergunning paardenstallen had gebouwd.
6.14.
[geïntimeerde] heeft zich beroepen op een toezegging van een toenmalige wethouder van de gemeente, te weten de heer [toenmalige wethouder van de gemeente] . Deze heeft volgens [geïntimeerde] in september 2017 de expliciete toezegging gedaan dat er ook na de herstructurering een oprit zou zijn op het terrein zodat hij met een voertuig naar de paardenstallen zou kunnen gaan (conclusie van antwoord, nummer 4). Het hof is voorshands van oordeel dat dit beroep faalt. Dit reeds omdat de gestelde toezegging onvoldoende concreet is. Die houdt immers niet in dat [geïntimeerde]
met een vrachtwagen/paardentrailerop het achterliggend terrein zou moeten kunnen komen. Gezien de herinrichtingstekening is het wel mogelijk om met een kleiner voertuig daar te komen. Verder doen afbreuk aan de gestelde toezegging de als productie 31 door de gemeente en Woonwenz overgelegde schriftelijke verklaringen, waaronder die van [toenmalige wethouder van de gemeente] zelf die verklaart dat hij een bemiddelende rol had en nooit toezeggingen heeft gedaan aan [geïntimeerde] . Het handgeschreven briefje van mevrouw [medewerker van PIM-Zuid 2] van PIM-Zuid, overgelegd als productie 2 bij de memorie van antwoord, leidt niet tot een ander oordeel. Dat briefje geeft namelijk slechts de standpunten/wensen van [geïntimeerde] weer.
6.15.
Op grond van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat de bepaling dat de doorgang naar de paardenstallen en de paardenuitloop dient te worden behouden aldus moet worden uitgelegd dat er geen muur dient te komen aan de achterzijde van de standplaats. De gemeente en Woonwenz geven op deze wijze ook uitvoering aan de herstructureringsovereenkomst. In de situatie na herstructurering blijft de doorgang immers behouden. Er zal tussen de standplaats van [geïntimeerde] en het achterliggend terrein met de paardenstallen geen gesloten erfafscheiding komen.
6.16.
Naar verwachting hebben de vorderingen van de gemeente en Woonwenz in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen, dat, vooruitlopend daarop, toewijzing van die vorderingen bij wijze van voorlopige voorziening reeds nu gerechtvaardigd is. Op grond van de door partijen gesloten overeenkomsten is [geïntimeerde] verplicht zijn medewerking te verlenen aan de overeengekomen herstructureringswerkzaamheden. [geïntimeerde] heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat hij die medewerking mag weigeren of opschorten. Een beroep op dwaling als gedaan door [geïntimeerde] is in de onderhavige omstandigheden evenmin aan de orde. Anders dan [geïntimeerde] heeft bepleit, leent deze zaak zich wel voor een kort geding.
6.17.
Grief 1 slaagt derhalve. Gelet op het voorgaande hebben de gemeente en Woonwenz een gerechtvaardigd belang bij toewijzing van de gevorderde voorzieningen. Het belang van [geïntimeerde] om met een vrachtwagen of een paardentrailer tot bij de paardenstallen te kunnen komen, bijvoorbeeld om balen hooi te brengen, weegt daar niet tegen op. Hieruit volgt dat de vorderingen van de gemeente en Woonwenz toewijsbaar zijn. Dit betekent dat grief 2 geen bespreking behoeft.
6.18.
De vorderingen zullen hierna in het dictum worden toegewezen zoals die door de gemeente en Woonwenz zijn geformuleerd. Tegen de formulering hiervan heeft [geïntimeerde] geen afzonderlijk verweer gevoerd.
6.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep alsmede in de nakosten zoals door de gemeente en Woonwenz is gevorderd.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] om zijn verplichtingen uit de gesloten overeenkomsten na te komen en onmiddellijk na betekening van dit arrest zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overeengekomen herstructureringswerkzaamheden door de standplaats leeg en bezemschoon aan de gemeente en Woonwenz op te leveren en de tijdelijke woonunit te doen verwijderen van deze standplaats en de gemeente en Woonwenz en alle door de gemeente en Woonwenz in te schakelen hulppersonen in staat te stellen om ongestoord de noodzakelijke werkzaamheden te (doen) verrichten, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00;
veroordeelt [geïntimeerde] voorwaardelijk, dat wil zeggen indien en voor zover door hem op grond van voormelde veroordeling een dwangsom van € 2.500,00 is verbeurd, om na betekening van dit arrest de gehuurde standplaats en de tijdelijke woonunit gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , te verlaten met al degenen die zich van zijnentwege op of in het gehuurde bevinden, met afgifte van de sleutels van het gehuurde aan de gemeente en Woonwenz, teneinde de door appellanten in te schakelen werklieden in de gelegenheid te stellen om de noodzakelijke werkzaamheden ongestoord te kunnen verrichten;
machtigt de gemeente en Woonwenz om de tijdelijke woonunit van de standplaats te (doen) verwijderen en deze te (doen) vervangen door de te leveren nieuwe huurwoonwagen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de gemeente en Woonwenz op € 99,91 aan dagvaardingskosten, op € 119,00 aan griffierecht en op € 600,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 101,06 aan dagvaardingskosten, op € 741,00 aan griffierecht en op € 2.148,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 zonder dat betekening van het arrest zal plaatshebben, vermeerderd met een bedrag van € 77,39 indien en voor zover [geïntimeerde] niet na aanschrijving aan de veroordeling zal voldoen en het arrest om die reden betekend dient te worden, voorts vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten van € 131,00, alsmede in geval van betekening van het arrest te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten van € 77,39 na betekening van het arrest, telkens tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, J.P. de Haan en J.K. Six-Hummel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 september 2019.
griffier rolraadsheer