ECLI:NL:GHSHE:2019:325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
200.247.395_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad voor de Kinderbescherming tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2018, waarin het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] werd afgewezen. De Raad verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar toe te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 januari 2019, waarbij de ouders, hoewel opgeroepen, niet verschenen. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Het hof overweegt dat de ouders sinds de eerdere beschikking geen medewerking verlenen aan hulpverlening en dat er ernstige zorgen zijn over de gezinssituatie, vooral gezien de recente ondertoezichtstelling van de zus van de minderjarige. Het hof concludeert dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling is voldaan. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige toe, met ingang van 31 januari 2019 tot aan zijn meerderjarigheid.

De beslissing van het hof is genomen door de rechters C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en M.L.F.J. Schyns en is op 31 januari 2019 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 januari 2019
Zaaknummer : 200.247.395/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/334921 / JE RK 18-840
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
appellant,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [vader] , hierna te noemen: de vader;
- [moeder] , hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 oktober 2018, heeft de raad verzocht voormelde beschikking – naar het hof begrijpt gedeeltelijk – te vernietigen en alsnog het inleidend verzoek van de raad om te komen tot een ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] voor de duur van één jaar toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het inleidend verzoek van de raad met bijlagen, ingekomen op 18 oktober 2018;
  • de brief van de raad d.d. 3 januari 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ) geboren. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] afgewezen.
3.3.
De raad kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De raad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. Sinds de bestreden beschikking verlenen de ouders totaal geen medewerking aan hulpverlening en evenmin aan het helder krijgen van de actuele stand van zaken met betrekking tot [minderjarige] . Ten aanzien van de zus van [minderjarige] , [zus] , heeft zich een crisissituatie voorgedaan en zij is inmiddels onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Doordat er geen enkel zicht is op de situatie van [minderjarige] , terwijl sprake is van een meer dan zorgelijke gezinssituatie en uit het raadsrapport van mei 2018 ook van zorgen rondom [minderjarige] blijkt, is een ondertoezichtstelling noodzakelijk. De jeugdzorgwerker van [zus] kan ook aan de slag voor [minderjarige] zodra de ondertoezichtstelling is uitgesproken.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Het hoger beroep richt zich uitsluitend op de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen.
3.5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.5.3.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg leek sprake van een positieve wending waardoor de kinderen niet langer belast werden met de strijd van de ouders. Thans blijkt echter dat de ouders deze positieve wending niet hebben weten vast te houden en is sprake van ernstige zorgen omtrent de gezinssituatie. [zus] is inmiddels met een spoedmachtiging uit huis geplaatst en zij geeft signalen dat sprake zou zijn van een onveilige thuissituatie. De raad heeft geen contact kunnen krijgen met de ouders en/of [minderjarige] , waardoor er geen enkel zicht is op de situatie van [minderjarige] . Dat baart zorgen gelet op de (actuele) zorgen over het gezin, de gebeurtenissen in het verleden en de inhoud van het raadsrapport van 28 mei 2018 waaruit blijkt dat [minderjarige] ernstig probleemgedrag laat zien. De ouders zijn in onderhavige procedure niet verschenen en hebben de ernstige zorgen op geen enkele wijze weerlegd. Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Ondanks de leeftijd van [minderjarige] acht het hof een ondertoezichtstelling tot zijn meerderjarigheid noodzakelijk teneinde de ontwikkelingsbedreigingen zo mogelijk nog af te wenden, waarbij het hof ervan uitgaat dat de gecertificeerde instelling voortvarend te werk zal gaan bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de raad ten aanzien van [minderjarige] alsnog dient te worden toegewezen voor de duur die nog mogelijk is.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001;
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, [locatie] , met ingang van 31 januari 2019 tot [geboortedatum] 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en M.L.F.J. Schyns en is op 31 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.