ECLI:NL:GHSHE:2019:3245

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
20-003285-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na messteekincident in Cuijk met beroep op noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor doodslag. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van een 45-jarige man in Cuijk op 6 oktober 2016. Tijdens een confrontatie, waarbij het slachtoffer de verdachte met een mes aanviel, heeft de verdachte het mes weten over te nemen en het slachtoffer meerdere malen gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank had de verdachte aanvankelijk vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot 11 jaar gevangenisstraf voor doodslag. In hoger beroep werd het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet meer in een noodweersituatie verkeerde op het moment dat hij het slachtoffer meerdere keren in de borst stak, nadat deze al gewond op de grond lag. Het hof achtte de straf van 6 jaren en 9 maanden passend, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003285-17
Uitspraak : 2 september 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 11 oktober 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-880532-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans gedetineerd te [Penitentiaire Inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord en is hij ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is bij dit vonnis beslist op de vordering van [benadeelde partij] , zijnde de moeder van het slachtoffer [slachtoffer] .
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer dan wel noodweerexces. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2016 te Cuijk [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen (met kracht) met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in zijn borst en/of zijn buik en/of zijn been, althans in zijn lichaam, gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Mitsdien acht het hof niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en zal het hem van de (impliciet primair) ten laste gelegde moord vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 oktober 2016 te Cuijk [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht met een mes in zijn borst en been en eenmaal in zijn buik gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en er ter zake geen vrijspraak is bepleit, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het hof acht voornoemd feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de navolgende bewijsmiddelen.
1. De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 8 april 2019, inhoudende dat hij het slachtoffer [slachtoffer] op 6 oktober 2016 in de woning van het slachtoffer in Cuijk meerdere malen met een mes heeft gestoken.
2. De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 27 september 2017, inhoudende dat hij het slachtoffer op 6 oktober 2016 in de woning van het slachtoffer meerdere malen met een mes heeft gestoken.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2016 (dossierpagina’s 165-166Z), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
4. Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 16 december 2016 (dossierpagina’s 177-178F), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
5. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 februari 2017, opgesteld en ondertekend door M. Buiskool, arts en patholoog (dossierpagina’s 296-304F).
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezen verklaarde door verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Verweer van de verdediging strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is – zakelijk weergegeven en op gronden als verwoord in de pleitnota – het navolgende aangevoerd.
Volgens de verdediging dient te worden vooropgesteld dat bij de vaststelling van de feiten moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte. Het dossier bevat immers geen objectieve aanknopingspunten op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde incident op 6 oktober 2016 in de woning van [slachtoffer] (hierna te noemen: het slachtoffer) anders zou zijn verlopen dan door verdachte is verklaard. Bovendien wordt de verklaring van verdachte ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Voor zover de verklaring van verdachte op onderdelen niet geheel strookt met bepaalde onderzoeksresultaten kan dit volgens de verdediging worden verklaard door de omstandigheid dat verdachte bepaalde handelingen reflexmatig heeft verricht, waardoor deze handelingen niet in het geheugen van verdachte zijn opgeslagen.
Naar de mening van de verdediging leverde de aanval van het slachtoffer met een mes een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte op, tegen welke aanranding verdachte zich mocht verdedigen. De (eerste) messteek in de buik van het slachtoffer was dan ook gerechtvaardigd. Weliswaar heeft verdachte uiteindelijk de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden, maar dit is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging – bestaande uit gevoelens van paniek en doodsangst – die door de wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer was veroorzaakt. Gelet op het vorenstaande komt verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Feiten en omstandigheden waarvan het hof bij de beoordeling van het verweer uit zal gaan
Op 16 oktober 2016 is het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in zijn woning, gelegen aan [adres] te Cuijk. [2] Bij sectie zijn vijf steekverwondingen in de borst van het slachtoffer vastgesteld (letsels A tot en met E), evenals één steekverwonding in de buik (letsel F) en (circa) elf steekverwondingen in het linkerbeen (letsels G, H (acht bij elkaar gelegen huidperforaties) en I (twee huidperforaties)). Ten gevolge van de steekverwondingen D, E en F was de linkerlong geperforeerd (letsel D) en waren de zevende (linker)rib (letsel D), het middenrif (letsel E) en de lever (letsel E en F) gekliefd. Ten gevolge van de steekverwondingen A en B was bloed in de borstholte van het slachtoffer gekomen. Het overlijden kan blijkens het sectierapport worden verklaard door longfunctiestoornissen (in relatie met de letsels A, B en D), in combinatie met bloedverlies als gevolg van de toegebrachte letsels. [3]
In de woning van het slachtoffer is uitgebreid sporenonderzoek verricht. Bij het slachtoffer werd een bebloed mes aangetroffen. Een aantal voorwerpen was op de grond gevallen, waaronder een tweetal stoelen, een porseleinen beeld, een schemerlamp en een computerkast. Ook stonden de lades van het dressoir en de deurtjes van het televisiemeubel open. Op het televisiemeubel lagen houtsplinters waardoor het leek of een persoon of een voorwerp met kracht bovenop dit meubel terecht was gekomen. Daarnaast zijn op meerdere locaties in de woonkamer bloedsporen en steekbeschadigingen aangetroffen. Zo is op de vloer naast het televisiemeubel bloed van het slachtoffer aangetroffen, evenals op de tweezitsbank. Voorts bleek in één van de muren van de woonkamer, bij het televisiemeubel, een steekbeschadiging te zitten. Ook in de fauteuil werd een steekbeschadiging aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de steekbeschadiging in de fauteuil bloed van het slachtoffer bevatte, evenals een materiaal dat gelijksoortig is aan het materiaal van de muur en roestvrijstaal dat mogelijk van het mes afkomstig is. Tot slot is op één van de lades van het dressoir DNA van verdachte aangetroffen. [4]
Op 17 oktober 2016 is verdachte door de politie aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] . [5] Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep verklaringen afgelegd omtrent het ten laste gelegde feit. In de kern komt zijn verklaring erop neer dat hij op 6 oktober 2016 op bezoek was bij het slachtoffer toen laatstgenoemde – na wat onenigheid over het al dan niet kopen van (rook)cocaïne – een mes uit de keuken pakte en verdachte hiermee bedreigde. Vervolgens heeft het slachtoffer een steekbeweging met het mes gemaakt, waardoor verdachte in zijn elleboog werd geraakt. Hierop zou verdachte het mes bij het lemmet hebben vastgepakt en zou hij het mes hebben weten om te draaien, waardoor het mes in de buik van het slachtoffer terechtkwam. Verdachte wist op dat moment het mes van het slachtoffer af te pakken. Hierop is een worsteling ontstaan, waarbij verdachte eerst eenmaal in het been van het slachtoffer en daarna tweemaal in diens borst zou hebben gestoken. Geconfronteerd met de hoeveelheid letsels bij het slachtoffer heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer maximaal zes keer heeft gestoken en dat hij zich niet kan herinneren dat hij het slachtoffer vaker heeft gestoken. De worsteling zou volgens verdachte zijn begonnen nabij de fauteuil waarin verdachte die avond had gezeten en zou zich hebben verplaatst in de richting van de keuken. Toen het slachtoffer – ten gevolge van voornoemde messteken – op de grond was gevallen, hoorde verdachte het slachtoffer op enig moment een rochelend geluid maken. Daarop zou verdachte een ander mes uit de keuken hebben gepakt, waarmee hij het slachtoffer lichtjes zou hebben geprikt. Ook zou hij het slachtoffer tegen zijn hoofd hebben geschopt, maar hier reageerde het slachtoffer niet op. Alvorens hij de woning heeft verlaten, heeft verdachte met Glassex over de stoel gespoten waarin hij de gehele avond had gezeten. Bij het verlaten van de woning zou verdachte enkele voorwerpen uit die woning hebben meegenomen, te weten één van de twee messen van het steekincident, een theedoek (waarin hij het mes had gewikkeld), een telefoon, de fles Glassex en een geurtje van het merk Axe. Verdachte heeft geen verklaring voor de steekbeschadigingen in de muur en de fauteuil. [6]
Verdachte heeft tegenover de politie tevens verklaard dat hij alles wat er op 6 oktober 2016 in de woning van het slachtoffer was gebeurd tegen [getuige] (hierna te noemen: [getuige] ) in details heeft verteld. [7] [getuige] heeft verklaard dat hij op 7 oktober 2016 bij verdachte op bezoek is geweest en dat verdachte hem inderdaad heeft verteld wat er de dag daarvoor tussen verdachte en het slachtoffer had plaatsgevonden. [8] De verklaringen van [getuige] zijn op enkele essentiële onderdelen andersluidend dan de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte, onder meer ten aanzien van het moment waarop verdachte het slachtoffer in zijn borst zou hebben gestoken en de handelingen die verdachte na afloop van de worsteling zou hebben verricht.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de verklaringen van verdachte op meerdere onderdelen niet in overeenstemming zijn met de objectieve onderzoeksresultaten. In het bijzonder heeft verdachte geen duidelijkheid verschaft omtrent het hiervoor omschreven sporenbeeld in de woning (de steekbeschadigingen in de muur en de fauteuil en de locatie waar sporen van een worsteling zijn aangetroffen) en het grote aantal steekverwondingen dat op het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen. Tevens is gebleken dat verdachte het sporenbeeld heeft verstoord en dat hij sporen heeft weggemaakt door met Glassex op de fauteuil te spuiten en door één van de twee bij het ten laste gelegde incident gebruikte messen uit de woning mee te nemen. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er in de verklaring van verdachte te veel onduidelijkheden zijn blijven bestaan, onder meer omtrent het aantal messteken dat hij het slachtoffer heeft toegebracht, evenals de locaties waar en de momenten waarop deze messteken zijn toegebracht. Het hof zal de verklaring van verdachte op deze onderdelen dan ook niet tot uitgangspunt nemen.
Bij het vaststellen van de feiten die van belang zijn voor de beoordeling van het door de verdediging gevoerde verweer heeft het hof in de eerste plaats de objectieve onderzoeksresultaten tot uitgangspunt genomen, zoals die hiervoor zijn weergegeven. Daarnaast heeft het hof aansluiting gezocht bij de verklaringen van [getuige] . Het hof merkt hierbij op dat het heeft geconstateerd dat de verklaringen van [getuige] (ook) niet geheel in overeenstemming zijn met de onderzoeksresultaten. Zo heeft [getuige] verklaard over acht tot tien messteken in de borststreek, terwijl uit forensisch onderzoek is gebleken dat er vijf letsels in de borststreek van het slachtoffer zijn aangetroffen. Desalniettemin is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verklaringen van [getuige] , zoals hierna weergegeven, in de kern als betrouwbaar zijn aan te merken. In de eerste plaats overweegt het hof daartoe dat zijn verklaringen weliswaar enkel bestaan uit hetgeen verdachte hem heeft verteld, maar dat deze desondanks op meerdere essentiële onderdelen overeenkomen met objectieve onderzoeksresultaten, terwijl [getuige] op het moment dat hij zijn verklaringen aflegde geen wetenschap van deze onderzoeksresultaten kon hebben. Het hof wijst hierbij in het bijzonder op de verklaringen van [getuige] , voor zover inhoudende dat verdachte hem zou hebben verteld dat hij – nadat het slachtoffer op de grond was terechtgekomen – de woning heeft doorzocht en een ‘flinke zooi’ heeft achtergelaten. [9] Dit onderdeel van de verklaring van [getuige] komt overeen met de aangetroffen situatie in de woning van het slachtoffer, waarbij meerdere voorwerpen (zoals stoelen, een porseleinen beeld en een schemerlamp) op de grond lagen, waarbij de lades van het dressoir en de deurtjes van het televisiemeubel open stonden en waarbij op één van de lades van het dressoir DNA van de verdachte is aangetroffen. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat verdachte bij hem heeft voorgedaan hoe hij het slachtoffer heeft gestoken: verdachte heeft [getuige] beetgepakt en een hakkende beweging naar zijn borstkas gemaakt. [getuige] schrok nogal van de heftigheid waarmee verdachte dit voordeed, omdat hij dit niet van verdachte gewend was. [10] Deze verklaring van [getuige] komt het hof – evenals de overige inhoud van zijn verklaringen die het hof tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces – authentiek voor. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ziet het hof dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen van [getuige] te twijfelen.
Op basis van het voorhanden zijnde dossier, het onderzoek ter terechtzitting en het hiervoor overwogene gaat het hof bij de beoordeling van het hiervoor weergegeven verweer van de verdediging uit van de navolgende feitelijke toedracht.
Conclusies van het hof met betrekking tot de feitelijke toedracht
Op 6 oktober 2016 kwamen verdachte en het slachtoffer elkaar tegen bij de Voedselbank te Cuijk. Op uitnodiging van het slachtoffer is verdachte mee naar diens woning gegaan. Tijdens dit bezoek hebben verdachte en het slachtoffer beiden een aanzienlijke hoeveelheid alcohol – naar schatting circa zes halve liters bier – gedronken. Op enig moment ontstond er onenigheid tussen het slachtoffer en verdachte, vermoedelijk omdat verdachte weigerde om op verzoek van het slachtoffer (rook)cocaïne te gaan kopen. [11] Hierop is het slachtoffer naar de keuken gelopen, heeft hij een mes gepakt en heeft hij met het mes een steekbeweging in de richting van verdachte gemaakt. Daarbij is verdachte in de holte van zijn linkerelleboog geraakt. Vervolgens heeft verdachte het mes bij het lemmet vastgepakt en heeft hij de hand van het slachtoffer (waarin laatstgenoemde het mes vast had) weten om te draaien, waarop het mes in de buik van het slachtoffer is terechtgekomen. Op dat moment heeft verdachte het mes van het slachtoffer kunnen afpakken. [12]
Vervolgens is er een worsteling tussen verdachte en het slachtoffer ontstaan. Tijdens deze worsteling – die zich blijkens het hiervoor weergegeven sporenbeeld kennelijk door de gehele woonkamer heeft verplaatst – heeft verdachte het slachtoffer meerdere malen gestoken, waardoor laatstgenoemde op de grond is gevallen. Toen het slachtoffer op de grond lag, is verdachte in de woning op zoek gegaan naar waardevolle voorwerpen. [13] Op enig moment hoorde verdachte het slachtoffer een geluid maken. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer hoorde kreunen. Volgens [getuige] ging het om kreten of geluiden, alsof het slachtoffer iets wilde zeggen. [14] Verdachte heeft toen een mes uit de keuken gepakt. [15] Volgens [getuige] heeft verdachte het slachtoffer vervolgens meerdere malen in de borst gestoken, net zo lang tot het slachtoffer ‘niets meer deed’. Blijkens de verklaring van [getuige] wilde verdachte het op dat moment ‘afmaken’, omdat hij bang was dat het slachtoffer hem anders zou komen opzoeken om hem alsnog om het leven te brengen. [16] Verdachte heeft in dit kader verklaard dat hij inderdaad bang was dat het slachtoffer hem zou komen opzoeken en hem zou vermoorden. [17]
Nadat hij het slachtoffer – toen deze reeds op de grond lag – meerdere malen in diens borst heeft gestoken, heeft verdachte met een fles Glassex over de stoel gespoten waarin hij die avond had gezeten. Tot slot heeft verdachte een in een theedoek gewikkeld mes, een telefoon, een fles Glassex en een geurtje van het merk Axe in zijn tas respectievelijk jaszak gestopt, waarop hij de woning heeft verlaten. [18] Verdachte heeft zich verder niet bekommerd om het slachtoffer.
Beoordeling van het verweer van de verdediging
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van (in dit geval) verdachtes eigen lijf en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van (onder andere) zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Het hof is van oordeel dat verdachte op het moment van de aanval door het slachtoffer met het mes zich in een noodweersituatie heeft bevonden. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer en verdachte was genoodzaakt zich hiertegen te verdedigen. Door op enig moment het lemmet van het mes vast te pakken en de hand van het slachtoffer om te draaien – ten gevolge waarvan het mes in de buik van het slachtoffer is terechtgekomen – heeft verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging niet overschreden. Verdachte bevond zich in deze eerste fase van het gevecht immers in een (potentieel) levensbedreigende situatie, waarbij hij door het latere slachtoffer werd aangevallen met een mes. Het voornoemde handelen van verdachte voldoet naar het oordeel van het hof ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat verdachte ten aanzien hiervan een beroep op noodweer toekomt.
Uit het dossier en de hiervoor vastgestelde feitelijke toedracht blijkt echter dat het letsel waarmee het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard niet de steekwond in de buik is geweest (letsel F) en derhalve niet in deze fase door verdachte is toegebracht.
Gebleken is dat verdachte en het slachtoffer vervolgens in een worsteling terecht zijn gekomen. Nadat verdachte het slachtoffer tijdens deze worsteling meerdere keren had gestoken, is het slachtoffer op de grond gevallen. Hierop is verdachte de woning van het slachtoffer gaan doorzoeken. Toen hij het slachtoffer – dat op dat moment reeds weerloos en gewond op de grond lag – geluid hoorde maken, heeft verdachte meerdere malen met een mes in de borstkas van het slachtoffer gestoken teneinde te voorkomen dat het slachtoffer achter hem aan zou kunnen komen om hem om het leven te brengen.
Uit de verklaringen van [getuige] en verdachte zelf leidt het hof af dat het slachtoffer, toen deze na de worsteling met verdachte op de grond was gevallen, nog in leven was. Volgens [getuige] heeft verdachte het slachtoffer toen meerdere malen in de borst gestoken, tot het slachtoffer geen teken van leven meer gaf. Blijkens de verklaring van [getuige] wilde verdachte het op dat moment ‘afmaken’.
De aan het slachtoffer toegebrachte messteken toen deze weerloos op de grond lag waren niet meer geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een direct dreigend gevaar daarvoor. Op dat moment was dan ook geen sprake meer van noodweer.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of op dat moment sprake is geweest van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging (noodweerexces). Daarvan kan immers sprake zijn indien op het tijdstip van de aan verdachte verweten gedraging de noodzaak tot verdediging weliswaar niet meer bestond, doch verdachtes gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer.
In dit verband overweegt het hof dat aannemelijk is dat verdachte erg bang is geworden door de aanval van het slachtoffer en dat derhalve bij hem een hevige gemoedsbeweging is ontstaan ten gevolge van die aanval. Het hof is echter van oordeel dat de hiervoor genoemde handelingen die verdachte na afloop van de worsteling, toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, heeft verricht – te weten het doorzoeken van de woning, het pakken van een tweede mes uit de keuken en het meermalen steken in de borst van het slachtoffer teneinde te voorkomen dat laatstgenoemde achter hem aan zou kunnen komen – getuigen van een zekere rationaliteit en doelgerichtheid bij verdachte. Verdachte heeft het slachtoffer op dat moment met een zekere mate van berekening definitief willen uitschakelen. Uit dit handelen van verdachte leidt het hof af dat de gedraging – het door messteken in de borstkas definitief uitschakelen van het slachtoffer – niet meer het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding; die hevige gemoedsbeweging was immers niet meer van doorslaggevend belang voor het meerdere malen in de borststreek van het slachtoffer steken. Verdachte wilde namelijk het slachtoffer definitief uitschakelen en daarmee voorkomen dat het slachtoffer later achter hem aan zou komen.
Het hof merkt in dit verband nog op dat de omstandigheid dat het slachtoffer eerder tegen verdachte zou hebben gezegd dat hij wel eens iemand heeft vermoord, niet leidt tot een ander oordeel. Ook onder die omstandigheid is het door messteken definitief uitschakelen van het slachtoffer teneinde te voorkomen dat het slachtoffer later achter hem aan zou komen niet meer het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet aannemelijk geworden dat voornoemd handelen van verdachte nog het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Van een geslaagd beroep op noodweerexces kan derhalve geen sprake zijn.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft het hof verzocht om, indien het hof het beroep op noodweer dan wel noodweerexces verwerpt, de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te matigen. Hierbij heeft de verdediging het hof verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het slachtoffer aanvankelijk de agressor was.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich op 6 oktober 2016 te Cuijk schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] door meerdere malen met een mes in diens lichaam te steken. Uit het sectierapport is gebleken dat verdachte vijf steekverwondingen in de borst en één steekverwonding in de buik van het slachtoffer heeft toegebracht. Daarnaast heeft hij (circa) elfmaal in het linkerbeen van het slachtoffer gestoken. Ten gevolge van de toegebrachte messteken is het slachtoffer komen te overlijden. Nadat verdachte het slachtoffer de fatale messteken had toegebracht, heeft hij het slachtoffer achtergelaten in diens woning, zonder de hulpdiensten in te lichten.
Met zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht om te leven. Door het slachtoffer om het leven te brengen heeft verdachte bovendien onherstelbaar veel leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals onder meer blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer. Met name de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer heeft achtergelaten in diens woning zonder hulpdiensten te waarschuwen is voor hen onbegrijpelijk. Ook het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer in zijn woning heeft achtergelaten zonder (al dan niet anoniem) een melding te doen bij de politie en dat hij in zekere zin ‘gewoon’ is doorgegaan met zijn leven. Ten gevolge hiervan is het lichaam van het slachtoffer pas tien dagen later, op 16 oktober 2016, gevonden, toen de moeder van het slachtoffer zich naar diens woning begaf omdat zij al een tijd niets van haar zoon had vernomen. De nabestaanden hebben het slachtoffer niet meer mogen zien. Verdachte heeft hen daarmee de kans ontnomen om afscheid van het slachtoffer te nemen, hetgeen het hof verdachte zeer kwalijk neemt.
Het hof is – met de verdediging – echter ook van oordeel dat bij het bepalen van de straf rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat het slachtoffer aanvankelijk de confrontatie heeft opgezocht door verdachte met een mes te lijf te gaan, dient naar het oordeel van het hof in strafmatigende zin te worden meegewogen. Door voornoemd handelen van het slachtoffer is verdachte in een situatie terechtgekomen waarin hij niet terecht heeft willen komen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van geweldsdelicten.
Omtrent de persoon van verdachte is voorts een aantal rapportages Pro Justitia opgemaakt, onder meer door dr. L.H.W.M. Kaiser (psychiater) op 22 maart 2019 en door dr. Th.A.M. Deenen (klinisch psycholoog) op 23 maart 2019. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis of persoonlijkheidsstoornis. Voorts zijn zij van mening dat gewelddadig gedrag niet bij het karakter van verdachte past. Mede hierdoor wordt het recidiverisico door hen als laag ingeschat. Alles overwegende wordt geadviseerd om het bewezen verklaarde feit volledig aan verdachte toe te rekenen. Het hof neemt vorenstaande conclusies van de deskundigen over.
Naar het oordeel van het hof kan – vanwege de ernst van het bewezen verklaarde feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op het hiervoor overwogene omtrent de omstandigheden waaronder verdachte heeft gehandeld komt het hof echter tot een gevangenisstraf van kortere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof ambtshalve als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Nu verdachte zich in verband met de onderhavige strafzaak in voorlopige hechtenis bevindt, bedraagt de redelijke termijn in hoger beroep 16 maanden. Namens verdachte is op 23 oktober 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 2 september 2019 – en derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim 6 maanden overschreden. Deze termijnoverschrijding is weliswaar deels veroorzaakt door het onderzoek dat in de hoger beroepsfase op verzoek van de verdediging is verricht, maar komt naar het oordeel van het hof niet geheel voor rekening van verdachte. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 9 maanden met aftrek van voorarrest.
Vordering van [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.977,41, te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaande uit materiële schade. De vordering is als volgt opgebouwd:
DELA uitvaartverzorging € 157,41
Urn monument € 1.195,00
Kosten urnentuin (10 jaar) € 500,00
Bloemen crematie € 125,00
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De vordering tot schadevergoeding betreft de door [benadeelde partij] ten behoeve van het slachtoffer gemaakte kosten van lijkbezorging. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan degene die deze kosten heeft gemaakt zich ter zake van deze schade als benadeelde partij in het strafproces voegen.
De hoogte van de vordering is door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist, terwijl de geleden schade door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Het hof acht de vordering tot schadevergoeding derhalve geheel toewijsbaar. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Wettelijke rente
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2017, zijnde de dag waarop de laatst ontvangen rekening (te weten: de rekening die betrekking heeft op de kosten van de urnentuin) is gedateerd, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet tot slot aanleiding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 29 dagen zal worden toegepast indien verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Spreekt de verdachte vrij van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren en 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.977,41 (duizend negenhonderdzevenenzeventig euro en eenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.977,41 (duizend negenhonderdzevenenzeventig euro en eenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 januari 2017.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Verhoeven, griffier,
en op 2 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In het vervolg van dit arrest wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, eenheid Oost-Brabant, onderzoek TGO Grieg, dossiernummer 20161220.1035.4503, doorgenummerde dossierpagina’s 1-485 (hierna te noemen: het zaaksdossier), alsmede naar dossierpagina’s van de bijlagen die zijn gevoegd in de tot voornoemd einddossier behorende mappen ‘Bijlage 7.01’ en ‘Bijlage 9.01’, doorgenummerde dossierpagina’s 1-596 (hierna te noemen: het forensisch dossier). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
2.Zie dossierpagina’s 165Z en 177-178F.
3.Zie dossierpagina’s 296-303F.
4.Zie dossierpagina’s 16F, 115-123F, 227-229F, 334-336F, 484-485F, 487-511F, 547-558F en 572-580F.
5.Zie dossierpagina’s 26-27Z.
6.Zie dossierpagina’s 56-73Z, 75-86Z en 99-112Z, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 27 september 2017 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 8 april 2019.
7.Zie dossierpagina 93-94Z.
8.Zie dossierpagina’s 233-238Z en 239-243Z.
9.Zie dossierpagina’s 235-236Z.
10.Zie dossierpagina 241Z.
11.Zie dossierpagina’s 58Z en 81Z.
12.Zie dossierpagina’s 58Z, 65Z en 235Z.
13.Zie dossierpagina 240Z.
14.Zie dossierpagina’s 65Z en 241Z.
15.Zie dossierpagina 84Z.
16.Zie dossierpagina’s 235Z en 241Z.
17.Zie dossierpagina 95Z.
18.Zie dossierpagina 85Z.