In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.B.G. Gelissen, had in hoger beroep verzocht om het ouderlijk gezag terug te krijgen, nadat de rechtbank Limburg op 17 juli 2018 had besloten het gezag te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen. De moeder voerde aan dat de beëindiging van het gezag niet gerechtvaardigd was, gezien de hechting met de pleegouders en de jonge leeftijd van [minderjarige]. Ze stelde dat ze grote stappen had gemaakt in haar ontwikkeling en dat het beter zou zijn voor [minderjarige] om op jonge leeftijd terug te keren naar haar.
De Raad voor de Kinderbescherming en de GI stelden echter dat de gezagsbeëindiging in het belang van [minderjarige] was, omdat er na twee jaar duidelijkheid moest zijn over zijn opvoedsituatie. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de GI zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder had persoonlijke problematiek en beperkte pedagogische vaardigheden, waardoor [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop stond. De beslissing om het gezag van de moeder te beëindigen werd als noodzakelijk beschouwd om de continuïteit en stabiliteit in de opvoeding van [minderjarige] te waarborgen. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.