ECLI:NL:GHSHE:2019:324

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
200.247.738_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.B.G. Gelissen, had in hoger beroep verzocht om het ouderlijk gezag terug te krijgen, nadat de rechtbank Limburg op 17 juli 2018 had besloten het gezag te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen. De moeder voerde aan dat de beëindiging van het gezag niet gerechtvaardigd was, gezien de hechting met de pleegouders en de jonge leeftijd van [minderjarige]. Ze stelde dat ze grote stappen had gemaakt in haar ontwikkeling en dat het beter zou zijn voor [minderjarige] om op jonge leeftijd terug te keren naar haar.

De Raad voor de Kinderbescherming en de GI stelden echter dat de gezagsbeëindiging in het belang van [minderjarige] was, omdat er na twee jaar duidelijkheid moest zijn over zijn opvoedsituatie. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de GI zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder had persoonlijke problematiek en beperkte pedagogische vaardigheden, waardoor [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop stond. De beslissing om het gezag van de moeder te beëindigen werd als noodzakelijk beschouwd om de continuïteit en stabiliteit in de opvoeding van [minderjarige] te waarborgen. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 31 januari 2019
Zaaknummer : 200.247.738/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/248493 / FA RK 18-1258
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI);
- [pleegvader] en [pleegmoeder] , pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen en aan de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] toe te kennen en de raad te veroordelen in de volledige kosten van de procedure.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 november 2018, heeft de GI verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Gelissen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegouders.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 juli 2018;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 28 december 2018;
  • het inleidend verzoek van de raad met bijlagen, ingekomen op 2 januari 2019;
  • de ter zitting door mr. Gelissen overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
Bij beschikking van 4 augustus 2016 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 16 augustus 2016 uit huis geplaatst en verblijft sindsdien bij de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over hem benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De beëindiging van het gezag wordt niet gerechtvaardigd door de hechting met de pleegouders en de overweging dat de aanvaardbare termijn zal worden overschreden. Er had ook voor de minder ingrijpende maatregel van schorsing van het ouderlijk gezag gekozen kunnen worden. [minderjarige] is pas twee jaar oud en niet valt in te zien hoe een kind van die leeftijd duidelijkheid kan worden verschaft. Doordat [minderjarige] vrijwel direct na zijn geboorte uit huis is geplaatst, is het niet vreemd dat de hechting tussen de moeder en [minderjarige] minder snel verloopt dan gebruikelijk en dat de moeder minder snel in haar rol groeit. Voor [minderjarige] is het beter om op jonge leeftijd terug te gaan naar de moeder, omdat hij zich de pleegouders dan later waarschijnlijk niet meer kan herinneren.
Sinds de geboorte van [minderjarige] heeft de moeder grote stappen gemaakt en het valt niet uit te sluiten dat de moeder zich verder zal ontwikkelen. Zij heeft gezorgd voor een schone en veilige leefomgeving, slikt de benodigde medicijnen, heeft professionele hulp ingeschakeld en doet aan vrijwilligerswerk. [minderjarige] is inmiddels ook erkend door zijn vader. Uit het feit dat de moeder meerdere keren in (hoger) beroep is gegaan blijkt dat zij voor [minderjarige] bereid is om tot het uiterste te gaan. Doordat de moeder slechts de basisschool heeft afgerond, drukt zij zich niet altijd helder uit.
Het raadsonderzoek is onzorgvuldig tot stand gekomen en er lijkt sprake van vooringenomenheid. Voor de moeder positieve informatie is niet gebruikt bij het opstellen van de conclusie.
De moeder is bezig met een second opinion omdat zij zich niet kan vinden in de diagnose schizofrenie type 3. In afwachting van deze second opinion moet [minderjarige] op dit moment nog wel in een pleeggezin blijven. De moeder zou echter het gezag nu even willen hebben om [minderjarige] in een fatsoenlijk pleeggezin te plaatsen.
3.6.
De raad voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De gezagsbeëindiging is in het belang van [minderjarige] . Na twee jaar moet er duidelijkheid zijn over de plek waar [minderjarige] zal opgroeien. Ten tijde van het indienen van het verzoek was de situatie van de moeder onvoldoende stabiel en kon [minderjarige] niet bij de moeder opgroeien. De situatie van de moeder is nu enigszins stabiel, maar de afgelopen jaren is gebleken dat dit zomaar kan veranderen. Verder zijn er zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] bij de moeder, omdat hij als tweejarige geen rekening houdt met de toestand van de moeder. Ook ziet de moeder niet wat het effect van haar handelen op [minderjarige] is. [minderjarige] kan op dit moment nog altijd niet bij de moeder opgroeien en hij kan niet langer op de moeder wachten.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] is na een psychose van de moeder in een crisispleeggezin geplaatst. Omdat hij niet naar huis terug kon, is hij in het huidige pleeggezin geplaatst. Bij een jong kind moet snel duidelijk zijn waar het kan opgroeien. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet bij de moeder maar bij de pleegouders. De moeder komt niet tot een goede samenwerking met de verschillende instanties en zij is ongevoelig voor de impact die haar beschuldigingen op [minderjarige] hebben. Ook laat de moeder geen groei zien in haar opvoedcompetenties. Zij denkt vooral vanuit haar eigen behoeften en kan zich onvoldoende verplaatsen in wat [minderjarige] nodig heeft. De begeleide bezoekregeling verloopt dusdanig dat uitgesloten kan worden dat de moeder zelfstandig voor de opvoeding van [minderjarige] zou kunnen zorgdragen. De huidige begeleide regeling van drie uur per week is nog steeds het maximaal haalbare. De GGZ geeft aan dat de moeder een groei heeft doorgemaakt binnen haar ziektebeeld, maar kan geen enkele uitspraak doen over de opvoedmogelijkheden van de moeder en of de veiligheid van [minderjarige] gegarandeerd is als de moeder de opvoedtaken zou oppakken.
3.8.
De pleegouders brengen ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren.
[minderjarige] ontwikkelt zich goed en het gaat goed met hem. De pleegouders zouden graag contact met de moeder willen, maar zij wil dat niet. Zij zijn erg geschrokken van de aantijgingen die de moeder op Facebook heeft geplaatst.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Naar het hof is gebleken is geen sprake van een situatie waarin de moeder het gezag misbruikt.
3.9.3.
Anders dan de moeder aanvoert, is het hof niet gebleken dat het raadsonderzoek onzorgvuldig en/of vooringenomen heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft het hof objectieve aanwijzingen dat het met [minderjarige] niet goed gaat in het huidige pleeggezin.
3.9.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.9.5.
[minderjarige] is vrijwel direct na zijn geboorte uit huis geplaatst in het huidige pleeggezin, waar hij thans al bijna tweeëneenhalf jaar verblijft. [minderjarige] kan op dit moment niet thuis worden geplaatst doordat de moeder – onder meer door haar persoonlijke problematiek en haar beperkte pedagogische vaardigheden – niet in staat is [minderjarige] de voor hem noodzakelijke stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. Op dit moment vindt er drie uur begeleide omgang per week plaats en een uitbreiding hiervan is thans niet mogelijk. De door de moeder genoemde verklaring van haar hulpverlener, de heer [hulpverlener] , Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige bij [ggz] GGZ d.d. 2 oktober 2018, zegt enkel iets over de psychische gesteldheid van de moeder en niets over haar opvoedvaardigheden. Daarbij heeft de moeder zelf ter zitting verklaard dat zij [minderjarige] op dit moment niet kan opvoeden omdat eerst de second opinion moet worden afgewacht. [minderjarige] heeft belang bij continuïteit in zijn opvoedsituatie en bij een ongestoord hechtingsproces met de pleegouders en hij heeft nu behoefte aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief. Door het ontbreken van duidelijkheid over zijn toekomstperspectief wordt [minderjarige] in zijn ontwikkeling bedreigd, te meer nu de moeder niet in staat is [minderjarige] toestemming te geven voor zijn verblijf bij de pleegouders. De voor [minderjarige] aanvaardbare termijn is dan ook verstreken, zodat onder de gegeven omstandigheden op dit moment niet langer van belang is of de moeder zich nog verder zou kunnen ontwikkelen. De voor [minderjarige] noodzakelijke duidelijkheid wordt niet geboden middels een schorsing van het gezag.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Gelet op de aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door de griffier, en is op 31 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
[x]