ECLI:NL:GHSHE:2019:3236

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
200.243.982_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in gezags- en zorgregeling geschil tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder verzoekt om alleen het gezag over de kinderen te verkrijgen en de omgang van de vader met de kinderen te ontzeggen. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg is als gecertificeerde instelling betrokken. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 juni 2019, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. Het hof constateert dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat dit in het belang van de kinderen moet worden verbeterd. Daarom wordt een ouderschapsonderzoek gelast, waarbij deskundigen worden benoemd om de relatie tussen de ouders te onderzoeken en hen te helpen bij het verbeteren van hun communicatie. De kosten van het onderzoek komen ten laste van de staat, gezien de financiële situatie van de moeder. Het hof houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de resultaten van het onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 augustus 2019
Zaaknummer: 200.243.982/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/236345 / FA RK 17-2131
C/03/239402 / FA RK 17-3161
C/03/249877 / FA RK 18-1736
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H. Ebbeng,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Smeets.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 juni 2018 en naar de beschikking van die rechtbank van 30 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2018, heeft de
moeder verzocht voormelde beschikking van 1 juni 2018 te vernietigen voor zover het betreft
de beslissing ten aanzien van het gezag over de hierna te noemen kinderen en de beslissing ten aanzien van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat aan de moeder alleen het gezag over de kinderen toekomt en de vader zijn recht op omgang te ontzeggen of indien het verzoek van de moeder te bepalen dat aan haar alleen
het gezag toekomt wordt afgewezen, de omgang tussen de vader en de kinderen tijdelijk te verbieden.
2.2.
Bij brief van 29 mei 2019 met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2019, heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoekt - met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre - te bepalen dat aan haar alleen het gezag over de kinderen toekomt en de vader zijn recht op omgang te ontzeggen of indien het verzoek van de moeder te bepalen dat aan haar alleen het gezag toekomt wordt afgewezen, de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] vast te stellen iedere vrijdag van 13.00 uur tot 17.00 uur onder de begeleiding en in het bijzijn van een medewerker van Anacare en de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader vast te stellen onder de begeleiding en in het bijzijn van een medewerker van Anacare nadat de speltherapie is afgerond.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 september 2018, aangevuld ter zitting, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken als ongegrond en/of ongemotiveerd af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 september 2018, heeft de
GI verzocht het hoger beroep van de moeder als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of
verbetering van de gronden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ebbeng;
  • de vader, bijgestaan door mr. Smeets;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 mei 2018;
- een verslag van de GI over de bezoeken van de kinderen aan de vader, ingekomen ter griffie op 25 september 2018;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 27 mei 2019;
- de brief met bijlagen van de GI van 28 mei 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 11 juni 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit, de vader de Turkse.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.2.
Partijen zijn op 19 augustus 2011 met elkaar gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit, die het hoofdverblijf bij de moeder hebben.
De kinderen staan sinds 21 februari 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 februari 2020.
3.3.
Bij beschikking van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 september 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat er tussen de vader en de kinderen een zorgregeling is, waarbij er met begeleiding van Anacare en in overleg met de gezinsvoogd naar toe wordt gewerkt dat de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijven, alsmede gedurende de helft van de vakanties.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens het verzoek van de moeder om haar alleen te bekleden met het gezag over de kinderen afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het hof verwijst voor de inhoud van het verzoek van de moeder in hoger beroep en voor de standpunten van de partijen en de GI naar de processtukken.
3.6.
Gebleken is dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] al bijna een jaar verbroken is, terwijl de vader wel wekelijks contact heeft met [minderjarige 2] . Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het besprokene ter mondelinge behandeling is voorts gebleken dat de moeder en de vader onvoldoende in staat zijn om als ouders van de kinderen met elkaar te communiceren en daardoor ook niet in staat zijn om onderlinge geschillen met betrekking tot de kinderen samen op te lossen.
Het hof is dan ook van oordeel dat partijen in het belang van de kinderen aan hun ouderrelatie moeten werken. Het is nu en voor de toekomst van groot belang voor de kinderen dat partijen op ouderniveau met elkaar leren communiceren en samenwerken.
3.7.
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof met partijen de mogelijkheid besproken dat het hof een zogenoemd ouderschapsonderzoek zal gelasten. Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Partijen hebben beiden verklaard in te stemmen met een ouderschapsonderzoek, waarbij forensisch mediators met partijen aan de slag gaan om hen te helpen hun geschillen samen op te lossen en om, wanneer dat niet lukt, aan het hof verslag en advies uit te brengen.
3.8.
Partijen hebben ermee ingestemd de benoeming van de persoon van de deskundigen aan het hof te laten. Zij hebben er voorts mee ingestemd aan het hof de vraagstelling aan de deskundigen over te laten. Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het onderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan
deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.9.
Het hof zal als deskundigen benoemen:
dhr mr. L.J.G. de Haas mdrDe Haas en De Jong AdvocatenPostbus [postbus]
[postcode] [plaats]T: [telefoonnummer] F: [faxnummer]E: [e-mailadres]
en
mw mr. drs. I. Sandig
Sandig Mediation
[adres] ,
[postcode] [plaats]T: [telefoonnummer] / [telefoonnummer] ,
E: [e-mailadres]
Zij zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als ‘de deskundigen’.
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen kunnen, indien daartoe aanleiding is, zich met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.10.
Aan de deskundigen - die zich bereid hebben verklaard het onderzoek te verrichten - wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk, met toepassing van mediation-technieken, te bewerkstelligen dat de ouders in het
belang van hun kinderen komen tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en dat de ouders waar mogelijk hun geschillen beëindigen.
De advocaat van de moeder dient de deskundigen
binnen 14 dagennadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden
tot 4 februari 2020pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden.
3.11.
Het hof verzoekt de deskundigen te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
- Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop de ouders met elkaar omgaan?
- Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat de kinderen buiten de strijd van partijen blijven en de kinderen geen last hebben van de communicatie tussen partijen?
- In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de contactregeling rekening te houden met de andere ouder en met de belangen van de kinderen?
- In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de kinderen?
- Zijn er contra-indicaties voor een zorgregeling tussen de vader en ieder van de kinderen?
- Welke (wijziging van de) zorgregeling tussen de vader en ieder van de kinderen is in het belang van de kinderen?
- Achten de deskundigen het van belang, gelet op de uitkomst van de vorige vragen, dat er professionele hulpverlening of begeleiding wordt ingezet en zo ja, voor wie en aan welke hulpverlening/begeleiding wordt gedacht?
- Welke bevindingen komen er uit het onderzoek naar voren die niet aan de orde zijn in de onderzoeksvragen, maar voor de ouders wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen?
De deskundigen dienen het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebrek aan overeenstemming - de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de zorgregeling die de deskundigen het meest in het belang van de kinderen achten.
3.14.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van een kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van bovenbedoeld onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
Nu aan de moeder ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, komen de kosten van de deskundigen ten laste van het Rijk, dit tot een maximum van een bedrag van € 4,500,-, inclusief voorschotten en BTW (dus voor iedere deskundige apart in dit geval maximaal € 2.250,-). Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur,
exclusiefBTW.
3.15.
Ter mondelinge behandeling heeft de raad verklaard dat, nu het de ouders (nog) niet lukt om zelfstandig aan de slag te gaan met het verbeteren van hun onderlinge communicatie en samenwerking, de GI hierin meer het voortouw en de regie had moeten nemen.
Het hof overweegt dat, nu de ouders in het kader van het ouderschapsonderzoek onder leiding van deskundigen aan de reorganisatie van hun ouderschap gaan werken, de GI thans gelijktijdig met het ouderschapsonderzoek, aandacht dient te besteden aan het betrekken van het netwerk van de ouders bij het reorganisatietraject.
3.16.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen
mr. L.J.G. de Haas mdr en mr. drs. I. Sandig, beiden hierboven nader aangeduid;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.14. bepaalde;
benoemt mr. M.J. van Laarhoven tot raadsheer-commissaris, onder wier leiding het
onderzoek zal plaatsvinden;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen zal
zenden;
bepaalt dat de moeder binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundigen zal stellen;
bepaalt dat het de deskundigen vrij staat, in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar hun inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen -behoudens verleend uitstel- tijdig voor 4 februari 2020 het hof schriftelijk zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming te [vestigingsplaats] ;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing pro forma aan tot 4 februari 2020.
verstaat dat de GI tegelijk met het ouderschapsonderzoek handelt zoals hiervoor onder 3.15 is weergegeven.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, J.C.E. Ackermans - Wijn en K.A. Boshouwers en is op 29 augustus 2019 uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans - Wijn in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.