ECLI:NL:GHSHE:2019:3217

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
20-003925-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de zaak naar de rechtbank wegens schending van het recht op verdediging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis dat op 6 november 2017 was gewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechter in eerste aanleg niet op de juiste wijze heeft gehandeld door de zaak inhoudelijk te behandelen zonder dat de raadsman van de veroordeelde aanwezig was. Dit is in strijd met het recht op een eerlijk proces, aangezien de raadsman een essentiële rol vervult in de verdediging van de veroordeelde.

Het hof heeft geconstateerd dat de oproeping van de veroordeelde voor de terechtzitting in eerste aanleg niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De oproeping is niet tijdig verzonden, waardoor de veroordeelde en zijn raadsman niet in staat waren om zich adequaat voor te bereiden op de zitting. Dit heeft geleid tot een nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. De advocaat-generaal en de raadsman hebben beide verzocht om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling.

Gelet op deze bevindingen heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Oost-Brabant, zodat deze opnieuw kan worden behandeld met inachtneming van de rechten van de veroordeelde. Het hof benadrukt het belang van een correcte procedurele afhandeling en het recht op verdediging in strafzaken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003925-17 (OWV)
Uitspraak : 30 augustus 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 november 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-820114-17 tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Door de veroordeelde is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De raadsman van de veroordeelde heeft verzocht dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde op de bestaande oproeping opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De advocaat-generaal heeft dit eveneens verzocht.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het vonnis niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Geldigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg
De verdediging heeft nietigverklaring van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg bepleit en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank verlangd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de eerste rechter op 23 oktober 2017 niet buiten aanwezigheid van de raadsman van de veroordeelde aan een inhoudelijke behandeling van de zaak had mogen toekomen, nu de raadsman is aan te merken als één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting en hij nu niet in de gelegenheid is geweest de verdediging namens de veroordeelde te voeren.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De veroordeelde heeft op 13 december 2017 hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 6 november 2017. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank d.d. 23 oktober 2017 is het hof gebleken dat de veroordeelde noch een raadsman op die terechtzitting zijn verschenen.
Uit de akte van uitreiking blijkt dat de oproeping van de veroordeelde voor die terechtzitting op 25 september 2017 als gewone brief is verzonden aan het adres van de veroordeelde in Duitsland. Daarbij is niet de termijn van 30 dagen in acht genomen die voor oproepingen van in Duitsland woonachtige personen geldt.
Voorts stelt het hof aan de hand van de mededeling van de raadsman van de veroordeelde vast dat is nagelaten een afschrift van de oproeping in eerste aanleg aan hem te verzenden, terwijl hij zich direct na de aanhouding van de veroordeelde heeft gesteld.
Ingevolge artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behoort het hof, indien de hoofdzaak door de rechter in eerste aanleg is beslist en er sprake is van een tot nietigheid leidend verzuim in de behandeling en beslissing van de zaak in eerste aanleg, na een geheel nieuwe behandeling van de zaak in hoger beroep, de uitspraak van de rechter in eerste aanleg te vernietigen en te doen wat deze had behoren te doen, maar niet de zaak te verwijzen naar de rechter in eerste aanleg op de grond, dat de veroordeelde een aanleg heeft ontbeerd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden dient ook voor enkele gevallen waarin de rechter in eerste aanleg de hoofdzaak wel heeft beslist, een uitzondering op voormelde hoofdregel te worden gemaakt en brengt het in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering besloten liggende beginsel (dat de veroordeelde in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties) mee dat, na vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, de zaak wordt teruggewezen naar de rechter in eerste aanleg, tenzij door de advocaat-generaal en de veroordeelde de beslissing van de hoofdzaak door het hof is verlangd. Daarvan is sprake indien de rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen, omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat de rechter in eerste aanleg niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de veroordeelde had mogen toekomen omdat de oproepingstermijn geschonden was en omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting, te weten de raadsman, aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de hoogte was gebracht van de dag ter terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem bekend was.
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof overgaan tot vernietiging van het bestreden vonnis, en – nu niet is verzocht de zaak bij wege van prorogatie zelf af te doen – de zaak terugwijzen naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde op grond van de inleidende oproeping opnieuw te worden berecht en afgedaan met inachtneming van dit arrest.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde op grond van de inleidende oproeping opnieuw te worden berecht en afgedaan met inachtneming van dit arrest.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker en mr J. de Leijer, griffiers,
en op 30 augustus 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.J. Hödl en mr. E.G.M. Smit zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.