ECLI:NL:GHSHE:2019:3214

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
200.259.046_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarige afgewezen in het belang van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2003. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige was verleend. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen dit verzoek en vroegen om de beschikking te bekrachtigen. De minderjarige was sinds 4 maart 2014 onder toezicht gesteld van de GI en verbleef op dat moment in een behandelgroep. Het hof heeft de belangen van de minderjarige zwaar laten wegen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor haar verzorging en opvoeding. De vader stelde dat de minderjarige bij hem kon wonen, maar het hof oordeelde dat dit niet in haar belang was, gezien de problematiek en de noodzaak voor een neutrale omgeving. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 augustus 2019
Zaaknummer : 200.259.046/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/259438 JE RK 19-88 en 89
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.A. Kok-Verheijde,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. van Heerd,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 7 mei 2019, met producties, ingekomen ter griffie van het hof op
8 mei 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover daarbij een machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in de accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, voor de duur van 1 jaar, tot 4 maart 2020, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 7 juni 2019, met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 11 juni 2019, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift van 20 juni 2019, met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 21 juni 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 27 juni 2019, ingekomen bij het hof op 28 juni 2019, waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 27 juni 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlage;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 10 juli 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlagen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.5.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover in deze procedure van belang - geboren:
-
[minderjarige], op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
[minderjarige] is door de vader erkend.
3.2.
De moeder en de vader zijn tevens de ouders van [kind] . [kind] woont bij de moeder. De moeder oefent over zowel [minderjarige] als [kind] het eenhoofdig gezag uit.
3.3.
[minderjarige] is met ingang van 4 maart 2014 onafgebroken onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 4 maart 2020.
3.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 juni 2018 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs verleend, voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot uiterlijk 4 maart 2019.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (voor zover hier van belang) de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs, voor de duur van een jaar, tot 4 maart 2020, verlengd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6.
[minderjarige] is inmiddels op een behandelgroep van [instelling] in [plaats 1] geplaatst.
3.7.
De vader kan zich met de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De vader voert het volgende aan. De vader wil dat [minderjarige] bij hem komt wonen. Voor zover begeleiding nodig is, kan deze begeleiding plaatsvinden in de woonsituatie van [minderjarige] bij de vader. Ondanks de uithuisplaatsing brengt [minderjarige] ook nu feitelijk veel tijd door bij de vader. De vader woont daarnaast dicht bij de school waar [minderjarige] na de zomervakantie naar toe gaat. [minderjarige] wil bovendien zelf ook graag bij de vader wonen. [minderjarige] zit niet emotioneel klem tussen haar ouders; beide ouders hebben hun eigen leven.
Indien de uithuisplaatsing wordt beëindigd kan [minderjarige] eerst op vrijwillige basis bij de vader verblijven, zolang de rechtbank nog geen beslissing heeft genomen over de vraag of ook de vader met het gezag over [minderjarige] belast wordt.
3.8.
De GI voert het volgende aan. [minderjarige] verblijft op dit moment op een behandelgroep en gaat weer naar school. Zij brengt veel tijd door bij de vader. [minderjarige] heeft ook weer contact met de moeder. De systeemtherapie is nog niet opgestart. [minderjarige] zit nog steeds klem tussen haar vader en moeder. [minderjarige] wil zelf graag naar kamertraining, maar aangezien zij hier nu nog te jong voor is, wordt er door de GI gezocht naar een passende vervolgplek voor [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat zij op een neutrale plek blijft. Een plaatsing bij de vader is niet in het belang van [minderjarige] .
3.9.
De moeder voert het volgende aan. De uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , omdat het van belang is dat [minderjarige] op een neutrale plek verblijft. [minderjarige] zit al jaren klem tussen de ouders en kan dit onvoldoende uiten en delen. Het feit dat [minderjarige] wisselend antwoordt op de vraag waar zij wil verblijven geeft aan hoezeer zij klem zit. De afgelopen jaren is er veel hulp geweest in het vrijwillig kader en is het moeilijk geweest [minderjarige] hiervoor te stimuleren. [minderjarige] vertoont zelfbepalend gedrag door wisselend bij de vader en de moeder te hebben verbleven in conflictsituaties. De vader bagatelliseert de problematiek en ziet zijn eigen rol in het geheel nog steeds niet. Overigens zou een vernietiging van de beschikking er niet toe leiden dat [minderjarige] weer bij de vader zou kunnen wonen, nu de moeder alleen het gezag heeft en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar is.
3.10.
[minderjarige] heeft verteld dat het doel van de plaatsing bij [instelling] in [plaats 1] was, dat zij weer contact zou krijgen met haar moeder. Dit contact is nu weer tot stand gekomen en [minderjarige] ziet het belang van de plaatsing bij [instelling] niet.
. [minderjarige] wil het liefst bij haar vader wonen en van daaruit na de zomervakantie starten op
[school] in [plaats 2] . Als dit niet mogelijk is, wil zij zelfstandigheidstraining volgen om uiteindelijk op zichzelf te gaan wonen in [plaats 2] . [minderjarige] is nu feitelijk ook veel bij haar vader. Zij heeft verteld dat zij zaken nu voortvarend oppakt, zoals de inschrijving op de school [school] .
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan voornoemde wettelijke vereisten.
3.11.4.
In de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing heeft [minderjarige] wisselend bij zowel de moeder als de vader verbleven. Zij maakte hierin haar eigen keuzes, hetgeen ertoe heeft geleid dat de voor [minderjarige] noodzakelijke hulp voor haar eigen problematiek niet op gang kwam. In de periode dat zij bij de vader verbleef, ging zij bovendien niet meer naar school en was er geen of nauwelijks contact tussen [minderjarige] en de moeder. Duidelijk is dat er naast [minderjarige] ’s eigen problematiek ook zorgen zijn omdat zij al lange tijd klem zit tussen de ouders.
Sinds februari 2019 verblijft [minderjarige] op een behandelgroep te [plaats 1] . Zij gaat sindsdien weer naar school. Ook is zij aangemeld voor een opleiding bij [school] te [plaats 2] waar zij na de zomervakantie zal starten. [minderjarige] verblijft regelmatig bij de vader. Ook wordt het contact met de moeder weer opgebouwd. In de zomervakantie zal zij een periode bij zowel de moeder als de vader doorbrengen. Sinds de uithuisplaatsing heeft [minderjarige] aldus een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Het is van belang dat dit op dit moment niet wordt doorbroken.
Van belang is bovendien dat de moeder de uithuisplaatsing van [minderjarige] ondersteunt. Zo heeft zij ter zitting bij het hof expliciet aangegeven dat, hoe zeer zij [minderjarige] ook mist, een plaatsing van [minderjarige] bij zowel haarzelf als bij de vader op dit moment niet haalbaar is.
Het hof ziet eveneens geen aanleiding om [minderjarige] bij de vader – als ouder zonder gezag – te plaatsen, zoals door hem is verzocht. Het hof acht dit namelijk in strijd met de belangen van [minderjarige] en haar mogelijkheden zich optimaal te kunnen ontwikkelen, met name nu de vader geen inzicht toont in de problematiek van [minderjarige] en de hulp die zij daarbij nodig heeft. Vader is met name gericht op het geven van praktische zorg aan [minderjarige] . [minderjarige] heeft echter meer nodig en vader ziet dit onvoldoende in.
Verder is het zorgelijk dat [minderjarige] in het verleden haar vader wilde laten inzien dat zijn manier van communiceren niet goed is. [minderjarige] voelde zich onmachtig en verdrietig dat dit haar niet lukte.
Gelet op hetgeen uit de stukken naar voren is gekomen en ter zitting is besproken verwacht het hof bovendien dat [minderjarige] nog verder klem zal komen te zitten tussen de ouders indien zij bij de vader gaat wonen. Hierdoor zal zij niet kunnen toekomen aan haar ontwikkelingstaken. Gebleken is dat de neutrale setting het mogelijk heeft gemaakt voor [minderjarige] om een positieve ontwikkeling door te maken. De GI heeft aangegeven de noodzakelijk geachte hulpverlening op de kortst mogelijke termijn te willen opstarten. Het hof acht de kans van slagen van die hulpverlening het grootst indien deze plaatsvindt vanuit een neutrale plek. Dit alles maakt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding was ten tijde van de bestreden beschikking en op dit moment ook nog steeds is.
3.10.5.
Dit alles leidt er toe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
11 februari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten van deze procedure draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, H. van Winkel en
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is door mr. C.A.R.M. van Leuven op 29 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.