ECLI:NL:GHSHE:2019:3213

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
200.258.263_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met complexe gezinsproblematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. van Dam, hebben verzocht om de machtigingen tot uithuisplaatsing van hun kinderen te vernietigen. De kinderen zijn sinds 4 december 2018 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en verblijven in een pleeggezin. De ouders zijn van mening dat er geen reden is voor uithuisplaatsing, terwijl de raad voor de kinderbescherming en de GI de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwen met een zorgelijke voorgeschiedenis van het gezin, waaronder huiselijk geweld en een gebrek aan stabiliteit in de opvoeding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2019 zijn de ouders, de raad en de GI gehoord. De raad heeft aangegeven dat de kinderen in hun leven geen stabiele en veilige opvoedingsomgeving hebben ervaren en dat er grote zorgen zijn over de opvoedingscapaciteiten van de ouders. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is voor hun ontwikkeling en veiligheid. De ouders hebben onvoldoende inzicht in de problematiek en de gevolgen van hun gedrag op de kinderen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de termijn van negen maanden voor de uithuisplaatsing als noodzakelijk werd beschouwd om de situatie van de kinderen te stabiliseren en de ouders de kans te geven om aan hun pedagogische vaardigheden te werken. De ouders hebben recht op ondersteuning, maar de veiligheid van de kinderen staat voorop. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in complexe gezinsproblematiek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 augustus 2019
Zaaknummer : 200.258.263/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/355395 / JE RK 19-321
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
en
[de vader],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders, respectievelijk de moeder en de vader,
advocaat: mr. J.M. van Dam,
tegen
Landelijke Staf Organisatie Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (LET) namens Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 april 2019, hebben de ouders verzocht om – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – voormelde beschikking – naar het hof begrijpt – gedeeltelijk te vernietigen en:
- primair de verzoeken tot machtigingen uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen,
- subsidiair de machtigingen te laten eindigen op de datum van het door het hof te geven beschikking,
- meer subsidiair de machtigingen te laten eindigen op een door het hof juist geachte datum gelegen voor 4 december 2019.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 mei 2019, heeft de raad verzocht het door de ouders ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van Dam;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Als informant was ter zitting aanwezig de begeleidster van de moeder van [instelling] , mevrouw [begeleidster] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 februari 2019;
  • de brief van de GI d.d. 4 juli 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
3.2.1.
Bij beschikking van 4 december 2018 heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 18 december 2018 en is aan de GI een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 18 december 2018. Vanaf 4 december 2018 verbleven de kinderen samen bij een pleeggezin op een geheime locatie.
3.2.2.
Bij beschikking van 17 december 2018 heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI van 18 december 2018 tot 4 maart 2019 en is aan de GI machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening pleegzorg met ingang van 18 december 2018 tot 4 maart 2019, welke beschikking door dit hof is bekrachtigd bij beschikking van 28 februari 2019.
3.2.3.
Bij beschikking van 15 februari 2019 heeft de rechtbank aan de GI een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 15 februari 2019 tot 1 maart 2019. Vanaf 15 februari 2019 verblijft [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder op een geheime locatie.
3.2.4.
Bij beschikking van 26 februari 2019 heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 1 maart 2019 tot 4 maart 2019.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 maart 2019 tot 4 december 2019. Voorts heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 maart 2019 tot 4 december 2019 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van – naar het hof begrijpt – 4 maart 2019 (in het dictum staat als datum 4 december 2019 vermeld) tot 4 december 2019.
3.4.
[minderjarige 2] verblijft sinds 5 juli 2019 in een gezinshuis.
3.5.
De ouders kunnen zich met de bestreden beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren, kort samengevat, het volgende aan.
Na een incident in november 2018 op de school van de kinderen is verzocht om een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De vader had een klasgenoot van [minderjarige 2] een lichte tik op de arm gegeven na pestgedrag richting [minderjarige 2] . De kinderen verbleven op dat moment al lange tijd bij de vader en er waren nog nooit zorgmeldingen gedaan en ook anderszins was er geen reden tot zorg geweest met betrekking tot de kinderen.
De relatie van de ouders is beëindigd. Zij zien elkaar nog af en toe. Sinds maart 2019 woont de moeder zelfstandig in een gebouw met appartementen waar meer mensen met een rugzak wonen. Zij wordt daar begeleid door [instelling] . De moeder heeft er één kamer en er is een gezamenlijke keuken. De moeder wil de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich nemen en de vader is bereid om dit aan de moeder over te laten. Nu de ouders dit samen zo besloten hebben, worden de rol van de moeder en haar pedagogische kwaliteiten ineens ter discussie gesteld. De moeder betwist dat zij tekortschiet in haar pedagogische kwaliteiten. Als er al sprake is van problematiek dan is deze onvoldoende voor een uithuisplaatsing. De twijfel of de moeder tijdens het verblijf op de Antillen zorg heeft gedragen voor de kinderen is nergens op gebaseerd. Het klopt ook niet dat de vader vanaf 2017 alleen voor de kinderen heeft gezorgd. De moeder was er gewoon en zij bracht de kinderen iedere dag naar school.
Verder vinden de ouders de duur van negen maanden te lang en moet er ruimte zijn voor een eerder toetsmoment.
3.7.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
Sinds 2013 is sprake van een uitgebreide en zorgelijke voorgeschiedenis. De kinderen hebben in hun leven geen stabiele en veilige opvoedingsomgeving ervaren. De ouders waren fysiek en affectief onvoldoende beschikbaar. Er was sprake van veel wisselende opvoeders en van fors huiselijk geweld van de vader naar de moeder. De vader stelde zich naar zijn omgeving agressief en intimiderend op in het bijzijn van de kinderen. De vader miskent de impact van het incident op school.
Er zijn grote zorgen over de manier waarop de moeder invulling geeft aan haar moederschap, in het bijzonder het patroon dat zij laat zien door de zorg en verantwoordelijkheid over de kinderen aan anderen over te laten. In de periode dat de moeder en de kinderen in Curaçao verbleven lijkt de moeder niet actief betrokken te zijn geweest bij de opvoeding en verzorging van de kinderen. Deze rol lijkt te zijn vervult door oma moederszijde. Na terugkomst in Nederland heeft de vader de feitelijke zorg en opvoeding van de kinderen op zich genomen.
De moeder is verhuisd naar een eigen woning/kamer. Zij geeft aan dat zij de relatie met de vader heeft beëindigd, maar dat zij nog wel goede vrienden zijn. In hoeverre dit een aantoonbare wijziging in de onderlinge verhoudingen betekent, moet de komende periode blijken. De moeder lijkt zich nog in de invloedsfeer van de vader te bevinden. De vader neemt telefoongesprekken over en is tijdens een gesprek met de moeder op het politiebureau binnengestormd en dreigend richting de jeugdbeschermers geweest. Politie-interventie was nodig om de vader uit de ruimte te krijgen. De moeder laat weinig inzicht zien in de gevolgen van het gedrag van de vader op de hulpverlening. De veiligheidsafspraken voor het bezoek tussen haar en de kinderen vindt zij onzin en komt zij niet na.
[minderjarige 1] functioneert op een verstandelijk beperkt niveau en laat signalen van autisme zien. De moeder heeft toestemming gegeven voor een persoonlijkheids- en een IQ-onderzoek betreffende haar zelf. De uitslag hiervan is nodig om meer duidelijkheid te krijgen over het pedagogisch functioneren van de moeder en om passende hulpverlening te kunnen inzetten. Zolang hierover geen duidelijkheid is, kan van een terugplaatsing bij de moeder geen sprake zijn.
De vader is uit alle contacten met hulpverlening getreden, waardoor er geen zicht is op de vader en zijn pedagogische (on)mogelijkheden. De raad begrijpt dat de situatie de vader veel pijn doet maar hij laat hiermee ook zien dat hij weinig probleembesef heeft en onvoldoende kan aansluiten bij de gevoelens van de kinderen die hierdoor hun vader moeten missen.
Gezien de complexe problematiek van de ouders en de kinderen, de kwetsbaarheid van de kinderen als gevolg van diverse ingrijpende gebeurtenissen in hun jonge levensjaren en de recente ontwikkelingen dient de uithuisplaatsing gecontinueerd te worden en is een termijn van negen maanden minimaal noodzakelijk om een goed hulpverleningstraject op te kunnen zetten en de ouders in de gelegenheid te stellen hiervan te profiteren.
3.8.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige 1] liet in het crisispleeggezin agressief gedrag zien. Hij verblijft nu op een orthopedagogische behandelgroep waar hij steeds meer zijn eigen plek lijkt te vinden. Bij [minderjarige 1] is sprake van meerdere traumatische ervaringen. Hij heeft een grote behoefte aan duidelijkheid en voorspelbaarheid. In het najaar kan [minderjarige 1] starten met behandeling gericht op trauma. Bij [minderjarige 2] is naar verwachting sprake van onverwerkte trauma’s en hij heeft veel behoefte aan ondersteuning. Hij lijkt niet te hebben geleerd hoe hij kan omgaan met zijn emoties, angsten en teleurstellingen.
Vanwege de risico’s heeft de GI strakke voorwaarden gesteld ten aanzien van het contact tussen de ouders en de kinderen. De GI wil er zeker van zijn dat er alleen contact tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt, dat de vader niet weet waar de kinderen naartoe gaan en dat hij niet aanwezig is. Het maken van afspraken hierover met de moeder verliep heel moeizaam. Voor de moeder is het lastig om de vader buiten het bezoek te laten. In haar interactie met de kinderen gaat de moeder zowel fysiek als verbaal over hun grenzen heen. De moeder lijkt moeite te hebben met het inleven in de behoeften en ontwikkeling van de kinderen, maar tegelijk laat zij zien dat zij dat wel zou willen. De vier contactmomenten die tussen de moeder en de kinderen hebben plaatsgevonden zijn ontspannen verlopen. De moeder doet dat goed en de kinderen willen graag bij de moeder zijn. Omdat het contact met behulp van de begeleider van de moeder van [instelling] veilig kan plaatsvinden, is er wat meer mogelijk. De termijn van negen maanden is nodig om te kijken hoe het contact tussen de moeder en de kinderen zich ontwikkelt.
Ten aanzien van de vader hebben zich forse incidenten voorgedaan. Er is op verschillende manieren geprobeerd om met de vader in gesprek te komen, maar dit is niet gelukt. Misschien dat er ooit telefonisch contact kan zijn tussen de vader en de kinderen. De kinderen komen steeds meer met verhalen over de vader en over wat er allemaal mis is gegaan.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
Naar het hof is gebleken was voor het incident dat in november 2017 heeft plaatsgevonden al geruime tijd sprake van zorgen met betrekking tot het gezin. Sinds 2013 is het gezin in beeld bij hulpverlening vanwege zorgen over de kinderen in verband met huiselijk geweld en de dreigende houding van de vader. De raad was in 2016 betrokken, maar vanwege de verhuizing van de moeder en de kinderen in augustus 2016 naar Curaçao heeft de raad het dossier overgedragen aan de Voogdijraad. De moeder en de kinderen zijn vervolgens in 2017 teruggekeerd naar Nederland (in ieder geval verbleven de kinderen sinds november 2017 bij de vader in Nederland), maar de raad was hiermee niet (direct) bekend. Ook over het opvoedhandelen van de moeder en de wijze waarop zij invulling geeft aan haar moederrol bestonden in het verleden al zorgen. Zij heeft de kinderen lange tijd geen veilige en stabiele opvoedsituatie kunnen bieden en was regelmatig niet beschikbaar voor de kinderen.
De vader heeft onlangs al het contact met de hulpverlening verbroken. Bij hem is sprake van agressieregulatie-problematiek, waardoor het niet mogelijk is om op een veilige manier met de vader in gesprek te gaan en te komen tot samenwerking. Weliswaar heeft de moeder inmiddels eigen woonruimte en zou de relatie van de ouders zijn beëindigd, maar de moeder lijkt nog altijd onder de invloedssfeer van de vader te staan. De vader neemt telefoongesprekken over, hij is binnengekomen tijdens een gesprek tussen de moeder en jeugdbescherming op het politiebureau en voor de moeder is het lastig om hem buiten de bezoeken te houden. Doordat de moeder zich niet hield aan de door de GI gestelde veiligheidsvoorwaarden, hebben de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen een aantal keren geen doorgang kunnen vinden. Met de raad is het hof van oordeel dat de moeder hiermee laat zien dat zij weinig inzicht heeft in de gevolgen van het gedrag van de vader op de hulpverlening en op haar contactmomenten met de kinderen.
Beide kinderen zijn inmiddels in een gezinshuis geplaatst. Zij kennen een uiterst belaste voorgeschiedenis. Bij [minderjarige 1] is daarnaast sprake van forse problematiek en meerdere traumatische ervaringen. Ook bij [minderjarige 2] is waarschijnlijk sprake van onverwerkte trauma’s en hij heeft veel behoefte aan ondersteuning. De kinderen zijn hierdoor erg kwetsbaar. De komende periode wordt verder gekeken naar wat de kinderen nodig hebben om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen en wordt hulpverlening ingezet. Het is op dit moment nog onduidelijk of de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om de opvoeding en de verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen. De moeder ontvangt inmiddels wel ondersteuning en begeleiding vanuit [instelling] en zij heeft haar medewerking verleend aan een persoonlijkheidsonderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn van belang voor het inzetten van de juiste hulp en begeleiding. De door de raad verzochte termijn van negen maanden voor de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht het hof noodzakelijk gelet op het feit dat de onderzoeksresultaten van het persoonlijkheidsonderzoek van de moeder nog niet bekend zijn en gekeken moet worden hoe het contact tussen de moeder en de kinderen zich verder ontwikkelt.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 maart 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en J.W.P.N. Hermans en is door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op 29 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.