6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] houdt zich bezig met de detachering, uitzending, werving en selectie van voornamelijk buitenlandse arbeidskrachten. In dat kader regelt [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] ook woonruimte voor die arbeidskrachten.
- Bij huurovereenkomst van 14 mei 2017 heeft [geïntimeerde] aan [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] de woning aan [adres] te [vestigingsplaats] verhuurd voor 10 maanden, ingaande op 20 mei 2017 en eindigend op 20 maart 2018, tegen een huurprijs van € 1.914,--per maand.
- Nadat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] buitenlandse arbeidskrachten in de woning had gehuisvest, zijn er verschillende klachten gekomen van buurtbewoners. Naar aanleiding daarvan heeft [geïntimeerde] een gesprek gevoerd met [de bestuurder van uitzendbureau (vestigingsnaam)] , bestuurder van [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] .
- Bij e-mail van 12 juli 2017, 11:49 uur, heeft [geïntimeerde] aan [de bestuurder van uitzendbureau (vestigingsnaam)] onder meer het volgende meegedeeld:
‘Zoals gisteren besproken verleen ik mijn medewerking aan het beëindigen van (…) het huurcontract per 21 juli 2017 m.b.t. de [adres] .
We hebben hier de volgende afspraken over gemaakt (zie foto in bijlage).
1.
Tussen 21 en 24 juli zijn jullie nog aanwezig om te poetsen
2.
Maandag 24 juli om 09:00 uur is de zuivere oplevering van het huis en het inleveren van de sleutels (…)
3.
(…)
4.
Maandag 24 juli 2017 betaling van huurfactuur d.d. 20 mei (…)
5.
Vrijdag 28 juli 2017 betaling van de huurfactuur d.d. 18 juni (…)
6.
Vrijdag 04 augustus betaling van de € 750,-- (overbruggingsbedrag), ik stuur (…) hiervoor nog de factuur (…)
(…)
Meer is het volgens mij niet maar heb je eventuele punten die ik vergeten ben dan hoor ik het graag.’
- Bij e-mail van 12 juli 2017, 17:55 uur, heeft [de bestuurder van uitzendbureau (vestigingsnaam)] de e-mail van [geïntimeerde] beantwoord met de volgende tekst:
‘Beste [roepnaam van geintimeerde] ,
Je formuleert het helemaal goed, dus bij deze is de afspraak bevestigd’
- [geïntimeerde] heeft aan [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] facturen gezonden van 20 mei 2017 (€ 1.914, ter zake huur van 20 mei tot 20 juni 2017), 18 juni 2017 (€ 1.914,-- ter zake huur van 20 juni 2017 tot 20 juli 2017) en 11 juli 2017 (€ 750,-- ter zake ‘Afgesproken bedrag t.b.v. overbrugging na einde huur [adres] ).
- [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft deze facturen onbetaald gelaten.
6.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] veroordeling van [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] tot betaling van:
- een hoofdsom van € 4.578,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (13 oktober 2017);
- € 29,46 aan op de dag van de inleidende dagvaarding over de hoofdsom reeds vervallen wettelijke rente;
- € 705,19 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De hoofdsom van € 4.578,-- is opgebouwd uit € 1.914,-- ter zake de huurfactuur van 20 mei 2017, € 1.914,-- ter zake de huurfactuur van 20 juni 2017 en € 750,-- ter zake de factuur van 11 juli 2017.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd, samengevat, dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] op grond van de huurovereenkomst en de op 12 juli 2017 bevestigde afspraken de twee huurfacturen en het overbruggingsbedrag van € 750,-- moet voldoen.
6.2.3.[Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.Bij tussenvonnis van 7 december 2017 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.2.5.In het eindvonnis van 8 februari 2018 heeft de kantonrechter geoordeeld, kort samengevat, dat moet worden uitgegaan van de afspraken zoals neergelegd in de e‑mailwisseling van 12 juli 2017.
Op grond van dat oordeel heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in de proceskosten veroordeeld.
6.3.1.[Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft op basis van die grieven geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
6.3.2.[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Met betrekking tot grief I: de vordering ter zake de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017
6.4.1.Grief I is gericht tegen de toewijzing van de vordering ter zake de huur over de twee maanden van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 (twee maal € 1.914,--). In de toelichting op de grief stelt [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] dat de huurovereenkomst op verzoek van [geïntimeerde] voortijdig met wederzijds goedvinden is beëindigd en dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in dat kader met [geïntimeerde] mondeling is overeengekomen dat haar betalingsverplichting ten aanzien van de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 haar zou worden kwijtgescholden. [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft uitdrukkelijk aangeboden deze stelling door getuigenverhoren te bewijzen.
6.4.2.[geïntimeerde] heeft de grief bestreden. Volgens [geïntimeerde] veroorzaakten de door [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in de woning gehuisveste arbeidskrachten overlast voor omwonenden en wilde [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] mede om die reden van de huurovereenkomst af. Volgens [geïntimeerde] is er geen sprake van dat hij de huur over de eerste twee maanden van de huurovereenkomst heeft kwijtgescholden. [geïntimeerde] heeft in dit kader gewezen op de e-mailwisseling van 12 juli 2017, waarin is verwoord dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] de huur over deze maanden aan [geïntimeerde] zal betalen.
6.4.3.Het hof stelt voorop dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] door het aangaan van de huurovereenkomst de verbintenis op zich heeft genomen om de huur over de looptijd van de huurovereenkomst te betalen. Omdat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat [geïntimeerde] haar de huur over de eerste twee maanden van de huurovereenkomst heeft kwijtgescholden, draagt zij de bewijslast van die stelling.
6.4.4.[Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft het betreffende bewijs nog niet geleverd. [geïntimeerde] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij de huur over deze maanden heeft kwijtgescholden en de e‑mailwisseling van 12 juli 2017 wijst er ook in het geheel niet op dat de huur is kwijtgescholden. [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft echter uitdrukkelijk aangeboden om door getuigenverhoren te bewijzen dat [geïntimeerde] haar de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 heeft kwijtgescholden. Het hof zal [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] daarom tot die bewijslevering toelaten.
6.4.5.Het hof zal elk verder oordeel over grief I aanhouden.
Met betrekking tot grief II: de vordering ter zake het overbruggingsbedrag
6.5.1.Grief II is gericht tegen de toewijzing van de vordering ter zake het overbruggingsbedrag van € 750,--. In de toelichting op de grief betwist [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] dat zij met [geïntimeerde] is overeengekomen dat zij een overbruggingsbedrag van € 750,-- aan [geïntimeerde] zou voldoen. Ook in de toelichting op deze grief heeft [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] uitdrukkelijk aangeboden haar stellingen door getuigenverhoren te bewijzen.
6.5.2.[geïntimeerde] heeft de grief bestreden. [geïntimeerde] stelt onder verwijzing naar de e‑mailswisseling van 12 juli 2017 dat partijen in het kader van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst wel degelijk zijn overeengekomen dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou betalen.
6.5.3.Omdat [geïntimeerde] zich in deze procedure beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat hij in het kader van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst met [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] is overeengekomen dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou voldoen, draagt hij de bewijslast van die stelling.
6.5.4.Naar het oordeel van het hof moet [geïntimeerde] voorshands in de bewijslevering geslaagd worden geacht. De tekst van de e-mailwisseling van 12 juli 2017 wijst er immers duidelijk op dat partijen hebben afgesproken dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in verband met de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou voldoen. [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft echter uitdrukkelijk aangeboden om door getuigenverhoren tegenbewijs te leveren tegen de door het hof voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] . Het hof zal [geïntimeerde] tot de levering van dat tegenbewijs toelaten.
6.5.5.Het hof zal elk verder oordeel over grief II aanhouden.
Met betrekking tot grief III: wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten