ECLI:NL:GHSHE:2019:3192

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
200.240.451_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurcontract tussen verhuurder en uitzendbureau met betrekking tot huisvesting van arbeidsmigranten en geschil over huurbetalingen en overbruggingsuitkering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een uitzendbureau en een verhuurder over de huur van een woning die door het uitzendbureau werd gebruikt voor de huisvesting van buitenlandse arbeidskrachten. De verhuurder, aangeduid als [geïntimeerde], heeft het uitzendbureau, aangeduid als [Uitzendbureau (vestigingsnaam)], aangeklaagd voor het niet betalen van huur en een afgesproken overbruggingsbedrag na de beëindiging van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst was aangegaan op 14 mei 2017 en zou eindigen op 20 maart 2018, maar werd eerder beëindigd op 21 juli 2017. De verhuurder vorderde een totaalbedrag van € 4.578,--, bestaande uit huur voor de maanden mei en juni 2017 en het overbruggingsbedrag van € 750,--. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 24 juli 2018 een comparitie na aanbrengen gelast en de zaak verder behandeld. Het hof heeft de partijen toegelaten tot bewijslevering over de vraag of de huur voor de eerste twee maanden is kwijtgescholden en of het overbruggingsbedrag is overeengekomen. De uitspraak van het hof op 27 augustus 2019 laat de mogelijkheid open voor getuigenverhoren om de stellingen van beide partijen te toetsen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.240.451/01
arrest van 27 augustus 2019
in de zaak van
Uitzendbureau [vestigingsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] ,
advocaat: mr. D.M. Lamers te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.G.J. van der Kruis te Son en Breugel,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 juli 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 6394729 \ CV EXPL 17-9312 gewezen vonnis van 8 februari 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 24 juli 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 10 oktober 2018;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] houdt zich bezig met de detachering, uitzending, werving en selectie van voornamelijk buitenlandse arbeidskrachten. In dat kader regelt [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] ook woonruimte voor die arbeidskrachten.
  • Bij huurovereenkomst van 14 mei 2017 heeft [geïntimeerde] aan [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] de woning aan [adres] te [vestigingsplaats] verhuurd voor 10 maanden, ingaande op 20 mei 2017 en eindigend op 20 maart 2018, tegen een huurprijs van € 1.914,--per maand.
  • Nadat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] buitenlandse arbeidskrachten in de woning had gehuisvest, zijn er verschillende klachten gekomen van buurtbewoners. Naar aanleiding daarvan heeft [geïntimeerde] een gesprek gevoerd met [de bestuurder van uitzendbureau (vestigingsnaam)] , bestuurder van [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] .
  • Bij e-mail van 12 juli 2017, 11:49 uur, heeft [geïntimeerde] aan [de bestuurder van uitzendbureau (vestigingsnaam)] onder meer het volgende meegedeeld:
‘Zoals gisteren besproken verleen ik mijn medewerking aan het beëindigen van (…) het huurcontract per 21 juli 2017 m.b.t. de [adres] .
We hebben hier de volgende afspraken over gemaakt (zie foto in bijlage).
1.
Tussen 21 en 24 juli zijn jullie nog aanwezig om te poetsen
2.
Maandag 24 juli om 09:00 uur is de zuivere oplevering van het huis en het inleveren van de sleutels (…)
3.
(…)
4.
Maandag 24 juli 2017 betaling van huurfactuur d.d. 20 mei (…)
5.
Vrijdag 28 juli 2017 betaling van de huurfactuur d.d. 18 juni (…)
6.
Vrijdag 04 augustus betaling van de € 750,-- (overbruggingsbedrag), ik stuur (…) hiervoor nog de factuur (…)
(…)
Meer is het volgens mij niet maar heb je eventuele punten die ik vergeten ben dan hoor ik het graag.’
- Bij e-mail van 12 juli 2017, 17:55 uur, heeft [de bestuurder van uitzendbureau (vestigingsnaam)] de e-mail van [geïntimeerde] beantwoord met de volgende tekst:
‘Beste [roepnaam van geintimeerde] ,
Je formuleert het helemaal goed, dus bij deze is de afspraak bevestigd’
  • [geïntimeerde] heeft aan [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] facturen gezonden van 20 mei 2017 (€ 1.914, ter zake huur van 20 mei tot 20 juni 2017), 18 juni 2017 (€ 1.914,-- ter zake huur van 20 juni 2017 tot 20 juli 2017) en 11 juli 2017 (€ 750,-- ter zake ‘Afgesproken bedrag t.b.v. overbrugging na einde huur [adres] ).
  • [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft deze facturen onbetaald gelaten.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] veroordeling van [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] tot betaling van:
  • een hoofdsom van € 4.578,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (13 oktober 2017);
  • € 29,46 aan op de dag van de inleidende dagvaarding over de hoofdsom reeds vervallen wettelijke rente;
  • € 705,19 aan buitengerechtelijke incassokosten.
De hoofdsom van € 4.578,-- is opgebouwd uit € 1.914,-- ter zake de huurfactuur van 20 mei 2017, € 1.914,-- ter zake de huurfactuur van 20 juni 2017 en € 750,-- ter zake de factuur van 11 juli 2017.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd, samengevat, dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] op grond van de huurovereenkomst en de op 12 juli 2017 bevestigde afspraken de twee huurfacturen en het overbruggingsbedrag van € 750,-- moet voldoen.
6.2.3.
[Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
Bij tussenvonnis van 7 december 2017 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.2.5.
In het eindvonnis van 8 februari 2018 heeft de kantonrechter geoordeeld, kort samengevat, dat moet worden uitgegaan van de afspraken zoals neergelegd in de e‑mailwisseling van 12 juli 2017.
Op grond van dat oordeel heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in de proceskosten veroordeeld.
6.3.1.
[Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft op basis van die grieven geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
6.3.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Met betrekking tot grief I: de vordering ter zake de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017
6.4.1.
Grief I is gericht tegen de toewijzing van de vordering ter zake de huur over de twee maanden van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 (twee maal € 1.914,--). In de toelichting op de grief stelt [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] dat de huurovereenkomst op verzoek van [geïntimeerde] voortijdig met wederzijds goedvinden is beëindigd en dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in dat kader met [geïntimeerde] mondeling is overeengekomen dat haar betalingsverplichting ten aanzien van de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 haar zou worden kwijtgescholden. [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft uitdrukkelijk aangeboden deze stelling door getuigenverhoren te bewijzen.
6.4.2.
[geïntimeerde] heeft de grief bestreden. Volgens [geïntimeerde] veroorzaakten de door [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in de woning gehuisveste arbeidskrachten overlast voor omwonenden en wilde [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] mede om die reden van de huurovereenkomst af. Volgens [geïntimeerde] is er geen sprake van dat hij de huur over de eerste twee maanden van de huurovereenkomst heeft kwijtgescholden. [geïntimeerde] heeft in dit kader gewezen op de e-mailwisseling van 12 juli 2017, waarin is verwoord dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] de huur over deze maanden aan [geïntimeerde] zal betalen.
6.4.3.
Het hof stelt voorop dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] door het aangaan van de huurovereenkomst de verbintenis op zich heeft genomen om de huur over de looptijd van de huurovereenkomst te betalen. Omdat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat [geïntimeerde] haar de huur over de eerste twee maanden van de huurovereenkomst heeft kwijtgescholden, draagt zij de bewijslast van die stelling.
6.4.4.
[Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft het betreffende bewijs nog niet geleverd. [geïntimeerde] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij de huur over deze maanden heeft kwijtgescholden en de e‑mailwisseling van 12 juli 2017 wijst er ook in het geheel niet op dat de huur is kwijtgescholden. [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft echter uitdrukkelijk aangeboden om door getuigenverhoren te bewijzen dat [geïntimeerde] haar de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 heeft kwijtgescholden. Het hof zal [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] daarom tot die bewijslevering toelaten.
6.4.5.
Het hof zal elk verder oordeel over grief I aanhouden.
Met betrekking tot grief II: de vordering ter zake het overbruggingsbedrag
6.5.1.
Grief II is gericht tegen de toewijzing van de vordering ter zake het overbruggingsbedrag van € 750,--. In de toelichting op de grief betwist [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] dat zij met [geïntimeerde] is overeengekomen dat zij een overbruggingsbedrag van € 750,-- aan [geïntimeerde] zou voldoen. Ook in de toelichting op deze grief heeft [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] uitdrukkelijk aangeboden haar stellingen door getuigenverhoren te bewijzen.
6.5.2.
[geïntimeerde] heeft de grief bestreden. [geïntimeerde] stelt onder verwijzing naar de e‑mailswisseling van 12 juli 2017 dat partijen in het kader van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst wel degelijk zijn overeengekomen dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou betalen.
6.5.3.
Omdat [geïntimeerde] zich in deze procedure beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat hij in het kader van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst met [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] is overeengekomen dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou voldoen, draagt hij de bewijslast van die stelling.
6.5.4.
Naar het oordeel van het hof moet [geïntimeerde] voorshands in de bewijslevering geslaagd worden geacht. De tekst van de e-mailwisseling van 12 juli 2017 wijst er immers duidelijk op dat partijen hebben afgesproken dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in verband met de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou voldoen. [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] heeft echter uitdrukkelijk aangeboden om door getuigenverhoren tegenbewijs te leveren tegen de door het hof voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] . Het hof zal [geïntimeerde] tot de levering van dat tegenbewijs toelaten.
6.5.5.
Het hof zal elk verder oordeel over grief II aanhouden.
Met betrekking tot grief III: wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
6.6.
Grief III is gericht tegen de veroordelingen die in het vonnis ten laste van [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] zijn uitgesproken ten aanzien van de wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het hof zal elk oordeel over deze grief aanhouden tot na de bewijslevering waartoe [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] in het kader van de grieven I en II de gelegenheid krijgt.
Conclusie
6.7.
Het hof zal [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] nu toelaten tot bewijslevering en elk verder oordeel aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] toe om:
  • I. te bewijzen dat [geïntimeerde] haar de huur over de periode van 20 mei 2017 tot 20 juli 2017 heeft kwijtgescholden;
  • II. tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] dat partijen in het kader van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] aan [geïntimeerde] een overbruggingsbedrag van € 750,-- zou voldoen;
bepaalt, voor het geval [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. I.B.N. Keizer als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 10 september 2019 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [Uitzendbureau (vestigingsnaam)] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2019.
griffier rolraadsheer