ECLI:NL:GHSHE:2019:3190

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
200.237.472_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling in verband met aanneming van werk en geschil over opdrachtgever

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een uitspraak van de kantonrechter in een geschil over een overeenkomst van aanneming van werk. De eiseres, Bouwbedrijf [bouwbedrijf] B.V., vorderde betaling van de appellant, die betwistte de opdrachtgever te zijn. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.C.J. Theuns, voerde aan dat hij niet verantwoordelijk was voor de betaling van de facturen die door de geïntimeerde waren ingediend. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. E.P. Breukelaar, stelde dat de appellant de opdracht had gegeven voor werkzaamheden aan het dak van zijn pand en dat hij, als eigenaar van het pand, aansprakelijk was voor de betaling. Het hof oordeelde dat de appellant in de gelegenheid moest worden gesteld om te reageren op de nadere producties die door de geïntimeerde waren overgelegd. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de appellant zijn verweer kon indienen. Het hof hield elke verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol voor een memorie na tussenarrest. De uitspraak vond plaats op 27 augustus 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.237.472/01
arrest van 27 augustus 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.C.J. Theuns te Valkenswaard,
tegen
Bouwbedrijf [bouwbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.P. Breukelaar te Doetinchem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 juni 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaak-\rolnummer 5917513 \ CV EXPL 17-3877 gewezen vonnis van 11 januari 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 5 juni 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, welke comparitie niet heeft plaatsgevonden;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [geïntimeerde] houdt zich bezig met bouw en bouwbegeleiding.
  • [geïntimeerde] heeft als productie 1 bij de inleidende dagvaarding een opdrachtbevestiging van 13 september 2016 overgelegd ter zake, kort gezegd, het leveren en monteren van nieuwe dakbeplating voor het pand aan [adres 1] te [woonplaats 1] . De opdrachtbevestiging is gericht aan:
‘ [de VOF] V.O.F.
[adres 1]
[postcode] [woonplaats 1] ’
Op de opdrachtbevestiging staat voorts onder meer:
‘Gemaild naar: [e-mailadres] ’
Op de plaats die bestemd is voor de handtekening van de opdrachtgever, is een handtekening geplaatst.
- [geïntimeerde] heeft voorts facturen overgelegd van 1 november 2016 (€ 12.100,-- inclusief btw ter zake eerste termijn aanneemsom), 23 november 2016 (€ 5.445,-- ter zake tweede, tevens laatste, termijn aanneemsom) en 23 november 2016 (€ 926,86 ter zake dubbel gezet zetwerk t.b.v. dakgoot conform afspraak met de heer [naam] ). Deze drie facturen zijn gericht aan:
‘ [e-mailadres]
[de VOF] v.o.f.
[adres 1]
[postcode] [woonplaats 1] ’
- [geïntimeerde] heeft kopieën overgelegd van betalingsherinneringen van 27 januari 2017 en 9 februari 2017 met betrekking tot de voormelde facturen. Deze betalingsherinneringen zijn gericht aan:
‘ [de VOF] V.O.F.
[adres 1]
[postcode] [woonplaats 1] ’
Op de betalingsherinneringen staat voorts onder meer:
‘ook gemaild naar: [e-mailadres] ’
- De advocaat van [geïntimeerde] heeft bij aangetekende brief en e-mail een sommatie van 17 februari 2017 tot betaling van de facturen verzonden aan:
‘ [de VOF] V.O.F.
t.a.v. de heer [appellant]
[adres 1]
[postcode] [woonplaats 1] ’
De aangetekende brief is retour gestuurd.
  • [appellant] woont op het adres [adres 2] te [woonplaats 1] . De betreffende woning is zijn eigendom.
  • [geïntimeerde] heeft bij de inleidende dagvaarding een kadastraal uittreksel van 30 maart 2017 overgelegd. Volgens dat uittreksel is de onroerende zaak aan [adres 1] te [woonplaats 1] eigendom van [appellant] . [geïntimeerde] heeft voorts als productie 1 bij de memorie van antwoord een kadastraal uittreksel van 21 juni 2018 overgelegd. Ook volgens dat uittreksel is [appellant] eigenaar van de onroerende zaak aan [adres 1] te [woonplaats 1] .
  • De onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats 1] grenzen aan elkaar.
  • Op 31 maart 2017 heeft [medewerker van bouwbedrijf] namens [geïntimeerde] bij de politie aangifte gedaan van oplichting, gepleegd door [appellant] .
  • [geïntimeerde] heeft brief van 31 oktober 2017 van [construction group] Construction Group van 31 oktober 2017 aan de bewoners van de woning aan [adres 3] overgelegd. In die brief staat onder meer het volgende:
‘In het najaar van 2016 heeft onze firma [construction group] nv een dakrenovatie uitgevoerd aan de loods gelegen te [postcode] [woonplaats 1] , [adres 1] . Dit contract werd afgesloten met [de VOF] VOF.
Uit de gegevens van het handelsregister blijkt evenwel dat [de VOF] VOF reeds sedert 1995 niet meer actief zou zijn. Haar (voormalige) vennoten – [appellant] en [voormalige vennoot] – zijn/waren woonachtig te [postcode] [woonplaats 1] , [adres 2] .
Wij hebben de heren [appellant] vervolgens aangeschreven. Enkel vanwege [appellant] mochten wij enige reactie ontvangen, doch deze stelt geen kennis te hebben van een door [construction group] nv uitgevoerde dakrenovatie.
(…)’
- [geïntimeerde] heeft voorts een brief van 15 november 2017 van de bewoners van de woning aan [adres 3] aan [construction group] Construction Group overgelegd. In die brief staat onder meer het volgende:
‘(…)
zoals u al vertelde in onze brief is transportbedrijf [transportbedrijf] al gestopt sinds 1995 en is de broer van [appellant] al enige tijd overleden.
(…)
Naar mijn mening betaalt de heer [appellant] nergens en bestelt hij alles op transportbedrijf gebr [de VOF]
in augustus 2016 hebben wij zelf gezien dat er een nieuw dak op de loods is gelegd, en zo zijn er meerdere bedrijven bezig geweest met renovatie na de hagelschade die we gehad hebben.
Zo heeft hij ook het dak op zijn woonhuis nooit betaalt (…)
hopende heeft u iets aan deze informatie’
  • [appellant] heeft een uittreksel uit het handelsregister in het geding gebracht waarop staat dat op 9 maart 1995 is geregistreerd dat de vennootschap onder firma [de VOF] met ingang van 2 januari 1995 is overgedragen, en dat de vennootschap twee vennoten had, te weten [appellant] en [voormalige vennoot] .
  • [appellant] heeft voorts kopieën in het geding gebracht van zijn oude paspoort (geldig tot 19 september 2017) en van zijn nieuwe paspoort (geldig tot 28 augustus 2027). De in die paspoorten staande handtekening van [appellant] wijkt aanzienlijk af van de handtekening onder de door [geïntimeerde] overgelegde opdrachtbevestiging van 13 september 2016.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] tot betaling van:
  • een hoofdsom van € 18.741,86 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vervaldata van de daaraan ten grondslag liggende facturen;
  • € 959,72 ter zake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] werkzaamheden uitgevoerd aan het dak van het pand van [appellant] aan [adres 1] te [woonplaats 1] . [appellant] heeft daarbij aangegeven dat hij mede-eigenaar was van [de VOF] vof, maar later bleek die vof niet te bestaan. [geïntimeerde] heeft het aan haar opgedragen werk goed uitgevoerd en [appellant] moet de overeengekomen aanneemsom en het opgedragen meerwerk betalen. Indien niet kan worden vastgesteld dat [appellant] in persoon als contractspartij kan worden aangemerkt, dan is [appellant] op grond van ongerechtvaardigde verrijking de gefactureerde bedragen aan [geïntimeerde] verschuldigd, aangezien hij eigenaar is van het door [geïntimeerde] herstelde bedrijfspand.
6.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het tussenvonnis van 27 juli 2017 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.2.5.
In het eindvonnis van 11 januari 2018 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • [appellant] heeft onvoldoende betwist dat [geïntimeerde] de door haar gestelde werkzaamheden heeft verricht aan het dak van het bedrijfspand aan [adres 1] te [woonplaats 1] . Daarom staat vast dat [geïntimeerde] die werkzaamheden heeft uitgevoerd (rov. 3.4).
  • [appellant] heeft onvoldoende betwist dat hij, overeenkomstig het kadastrale uittreksel dat [geïntimeerde] als productie 7 bij de inleidende dagvaarding in het geding heeft gebracht, eigenaar is van bedrijfspand aan [adres 1] te [woonplaats 1] (rov. 3,5, eerste deel).
  • Omdat [appellant] eigenaar is van het bedrijfspand is zijn blote ontkenning dat hij de opdracht tot het verrichten van de werkzaamheden heeft gegeven, onvoldoende onderbouwd. Daarom moet worden aangenomen dat [appellant] aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de betreffende werkzaamheden (rov. 3.5, tweede deel).
  • [appellant] moet dus de betalingsverplichtingen uit de aannemingsovereenkomst nakomen. De door [geïntimeerde] gevorderde hoofdsom is daarom toewijsbaar (rov. 3.6).
  • Ook de vordering ter zake buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, behoudens de daarover gevorderde rente (rov. 3.7).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van:
  • € 18.741,86 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vervaldata van de daaraan ten grondslag liggende facturen;
  • € 959,72 ter zake buitengerechtelijke kosten.
Ook heeft de kantonrechter [appellant] in de proceskosten veroordeeld, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente over de nakosten.
6.3.
[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde]
Met betrekking tot grief I: heeft [geïntimeerde] de door haar gestelde werkzaamheden verricht?
6.4.1.
Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] de door haar gestelde werkzaamheden aan het dak van het pand aan de [adres 1] te [woonplaats 1] heeft verricht. In de toelichting op de grief betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] niet heeft bewezen dat zij de werkzaamheden heeft verricht.
6.4.2.
[geïntimeerde] heeft vervolgens bij de memorie van antwoord zes producties overgelegd, te weten kadastrale eigendomsinformatie met betrekking tot de adressen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats 1] (producties 1 en 2), een kadastrale kaart en een print van Google Maps (prod. 3 en 4) en een set foto’s van het perceel [adres 1] vóór aanvang van de werkzaamheden en een set foto’s van dat perceel na voltooiing van de werkzaamheden. Volgens [geïntimeerde] is het door [appellant] gevoerde verweer mede gelet op deze producties onhoudbaar.
6.4.3.
[appellant] is na de memorie van antwoord niet meer aan het woord geweest en heeft dus niet kunnen reageren op de memorie van antwoord en de daarbij overgelegde producties. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen om bij memorie na tussenarrest te reageren. [geïntimeerde] mag daarna bij antwoordmemorie na tussenarrest reageren op de memorie na tussenarrest van [geïntimeerde] Het hof zal elk verder oordeel over grief I aanhouden.
Met betrekking tot grief III: is [appellant] eigenaar van de onroerende zaak met het adres [adres 1] te [woonplaats 1] ?
6.5.1.
Grief III is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] eigenaar is van bedrijfspand aan [adres 1] te [woonplaats 1] . In de toelichting op de grief heeft [appellant] betwist dat hij eigenaar is van het bedrijfspand. [appellant] heeft ter onderbouwing van die betwisting onder meer een huurkoopovereenkomst van 21 augustus 2013 overgelegd. Volgens de tekst van die huurkoopovereenkomst heeft [appellant] als huurverkoper de onroerende zaak sectie [sectieletter] , perceelnummer [perceelnummer] aan [A-straat] te [woonplaats 1] , althans de op dat perceel aanwezige loodsen met de daarin aanwezige roerende zaken, in huurkoop verkocht aan [koper] , wonende aan de [adres 4] te [woonplaats 2] .
6.5.2.
[geïntimeerde] heeft de grief bestreden en daartoe onder meer verwezen naar de door haar bij de memorie van antwoord overgelegde kadastrale uittreksels van 21 juni 2018. Volgens [geïntimeerde] blijkt uit die uittreksels dat [appellant] nog altijd eigenaar is van het bedrijfspand aan [adres 1] te [woonplaats 1] .
6.5.3.
[appellant] is na de memorie van antwoord niet meer aan het woord geweest en heeft dus niet kunnen reageren op de memorie van antwoord en de daarbij overgelegde producties. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen om bij memorie na tussenarrest te reageren. [geïntimeerde] mag daarna bij antwoordmemorie na tussenarrest reageren op de memorie van [geïntimeerde] Het hof zal elk verder oordeel over grief III aanhouden.
Met betrekking tot de grieven II en IV: heeft [appellant] aan [geïntimeerde] opdracht gegeven tot het verrichten van werkzaamheden aan het dak van het pand aan de [adres 1] te [woonplaats 1] ?
6.6.1.
Het hof zal de grieven II en IV gezamenlijk behandelen. Deze grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven tot het leveren en monteren van de nieuwe dak-beplatingen op het pand aan [adres 1] te [woonplaats 1] en dat ter zake daarvan een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde]
6.6.2.
Omdat het hof elk verder oordeel over de grieven I en III zal aanhouden, zal het hof ook elk oordeel over de grieven II en IV aanhouden. [appellant] kan de door hem te nemen memorie na tussenarrest desgewenst mede benutten om te reageren op hetgeen [geïntimeerde] als reactie op de grieven II en IV heeft aangevoerd, waarna [geïntimeerde] daarop desgewenst nog bij antwoordmemorie na tussenarrest kan reageren.
Met betrekking tot de grieven V en VI: is de gevorderde hoofdsom verschuldigd?
6.7.1.
Door middel van de grieven V en VI heeft [appellant] de juistheid van de door [geïntimeerde] gevorderde hoofdsom betwist. [appellant] heeft daartoe onder meer aangevoerd dat van een oplevering in de zin van artikel 9 van de toepasselijke AVA 2013 geen sprake is geweest en dat nergens uit blijkt dat de meerwerkopdracht overeenkomstig artikel 6 van de AVA 2013 tot stand is gekomen.
6.7.2.
[geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord gereageerd op de grieven V en VI. [geïntimeerde] heeft daarbij onder meer aangevoerd dat het werk na voltooiing van de werkzaamheden in gebruik is genomen en dat dit volgens artikel 9 lid 4 van de AVA 2013 mag worden opgevat als een oplevering, en dat het meerwerk door [appellant] zelf is opgedragen.
6.7.3.
Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen om bij de door hem te nemen memorie na tussenarrest te reageren op hetgeen [geïntimeerde] als reactie op de grieven V en VI heeft aangevoerd. Het hof zal elk verder oordeel over deze grieven aanhouden.
Met betrekking tot grief VII: wettelijke rente
6.8.
In verband met grief VII speelt tussen partijen eveneens de discussie of een oplevering van het werk overeenkomstig de AVA 2013 heeft plaatsgevonden. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen om bij de door hem te nemen memorie na tussenarrest te reageren op hetgeen [geïntimeerde] als reactie op grief VII heeft aangevoerd. Het hof zal elk verder oordeel over deze grief aanhouden.
Met betrekking tot grief VIII: buitengerechtelijke kosten
6.9.
Het hof zal elk oordeel over grief VIII aanhouden. Het hof zal over die grief oordelen nadat tussen partijen de memories na tussenarrest zijn gewisseld.
Conclusie
6.10.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] in de gelegenheid moet worden gesteld om een memorie na tussenarrest te nemen en dat [geïntimeerde] daarna bij antwoordmemorie na tussenarrest zal kunnen reageren. Het hof zal elk verder oordeel nu aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 8 oktober 2019 voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellant] , waarbij [appellant] zich moet uitlaten over hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 6.4.3, 6.5.3, 6.6.2, 6.7.3 en 6.8;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2019.
griffier rolraadsheer