In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot de aansprakelijkheid van een ziekenhuis voor schade die voortvloeit uit het inbrengen van een gebrekkig PIP-implantaat. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 16 april 2019, waarin het hof partijen de gelegenheid heeft gegeven om zich uit te laten over de geformuleerde rechtsvragen. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Berruezo, heeft ingestemd met de vragen, terwijl de Stichting [JBZ], vertegenwoordigd door mr. M.J.J. de Ridder, heeft verzocht om verbeteringen in de rechtsoverwegingen van het tussenarrest.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de prothese, die deel uitmaakt van de productgroep PIP, een verhoogde kans op scheuren en lekken heeft. De Stichting [JBZ] heeft betoogd dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat de prothese ondeugdelijk was, en heeft voorgesteld om de vraagstelling aan de Hoge Raad te wijzigen. Het hof heeft echter besloten de vragen zoals geformuleerd te handhaven en deze aan de Hoge Raad voor te leggen. De vragen betreffen de aansprakelijkheid van het ziekenhuis en de relevantie van de gebruikte materialen bij de vervaardiging van het implantaat.
Het hof heeft bepaald dat de verdere beslissing wordt aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad. De griffier is opgedragen om afschriften van het arrest en het tussenarrest te zenden aan de civiele griffie van de Hoge Raad, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de uitspraak van de Hoge Raad zodra deze beschikbaar is.