In deze zaak gaat het om de vraag of de bovenwettelijke werkloosheidsregeling deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen de appellant, een voormalig docent, en de stichtingen Sité en Leeuwenborgh. De appellant heeft van 16 november 2009 tot 1 augustus 2012 gewerkt op basis van tijdelijke arbeidsovereenkomsten met Sité, waarbij de CAO Beroepsonderwijs en Volwassenenonderwijs van toepassing was. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft de appellant een uitkering aangevraagd op basis van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat Sité niet als instelling in de zin van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs wordt beschouwd.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van de appellant afgewezen, met de overweging dat de arbeidsovereenkomst met Sité was en niet met Leeuwenborgh, en dat Sité geen instelling is in de zin van de WEB. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij primair vorderde dat Sité wordt veroordeeld tot betaling van de bovenwettelijke uitkering en subsidiair dat Leeuwenborgh als werkgever wordt erkend.
Het hof oordeelt dat de CAO, inclusief de bovenwettelijke werkloosheidsregeling, van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de appellant en Sité. Het hof stelt vast dat de appellant erop mocht vertrouwen dat de gehele CAO van toepassing was, en dat Sité onvoldoende heeft aangetoond dat de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling technisch onmogelijk was. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Sité om de appellant de bovenwettelijke uitkering te betalen, evenals de proceskosten van beide instanties.